>Twelve-Word Song (Navaho) uit de commentaarsectie van Jerome Rothenberg (ed.), Technicians of the Sacred
Het jongetje droomt het meikevermeisje. Telkens weer.
Voel de vleugeltjes, de pootjes in de schelp van de handen. Is dat het mondje?
Kriebel kriebel, laat het vrij. De handen gaan open tot brede armen, daar gaat ze, recht naar de zon. Met plagerige steken de zomerzon valt op het bovenlijf, op het zand in de zonnecrème want alles wil jeuken en branden. Het vage rondom is precies wat het zegt, vaag en rondom.
‘aarde’
‘hemel’
‘vrouw-van-de-bergen’
‘vrouw-van-het-water’
‘sprekende-god’
‘shakti’ojan’
Shooting Chant.
Woorden zijn stukke poorten naar het Telkens-Weer van Ooit.
Onder de boezem snijdt een broodmes ons af van het brood dat wij zijn. Wij ploffen in plakken op tafel, plakken die van elkaar wegdrijven in de tafelzee. Wij kauwen gehoorzaam maar de leegte is niet leeg. De leegte is van gelatine doorzichtig en vol met de woorden waarin onze stemmen verstrengelen en samensmelten tot een vlak.
Adem weeft en bindt.
De meikevers houden huis in de haag, kijk daar glinstert wat.
Ik pak die, ik pak die. Pak ze, pak ze.
‘jongen-met-de-maispit’
‘meisje-met-het-turkoois-steentje’
‘witte-mais-jongen’
‘gele-mais-meisje’
‘stuifmeeljongen’
‘meikevermeisje’
De jongen grijpt naar de kever in de haag. Een stuk glas maakt een flinke jaap bezijden zijn onderarm. De kinderen krijsen want plots is er overal bloed.
– ‘Domme toch, zag je dat glas dan niet?’
Neen. Zelfs met de dikke bokalenbril kan hij amper de letters lezen op het bord, maar hij kan ze wel raden op de lippen van de anderen.
Hij plukt de woorden die de anderen vanzelfsprekend vinden uit de lucht met zijn handen.