Dat ene oog van je is bij herhaling
voor het nachtmassief geschapen,
en vermoedelijk een eindeloze rij
is het heelal daarin,
van op elkaar gepakt dezelfde
on-aflijn-bare, duistere vormen,
met de kleinste uitsparing
weerspannig behouden
voor het donkere beeld
van de gierig zwijgende
merel op het natte gras
en de wolken met het kerkplein
daaronder.
Ik hou daar nog jouw handje vast
tot er wordt geknikkebold
en onze afvallige hoofdjes
wegglibberen, smosjes groen
en grijs en toch maar bij het groen
best, bij het groen in de groenbak.
Er komt niets meer in voor, verder,
van wat wij waren, wat wij ooit dachten
geweest te zijn.
Kijk maar: elke tel is
als een spiegel ondoordringbaar
en louter van het kijken
het gevolg.
9/01/2005 rev. dv@DKI-DKS