Prudentia pruttelt: verdubbel de poortwacht!
Ontwaken, zo, getrouw de dag die plots het zonlicht ziet die bij haar thee gedroogde abrikozen eet, een dame op haar stekje slurpend tussen vlagen regenval in januari en die misschien die dode aarde van zich slaatin mostar waar het kogelketst en moorden gaat weer zo meteen en voor een tijd nog wel en die […]

het liep te los op de groene weiden
Van tuinwerk dromen, uitgespitte grond en of je daar een parel trof? Niets bleef bewaard, hoe je het ook prijsgaf aan de tijd dat je nog bestond, hoe ook je het van Griekse schoonheid, haar scherpte losgewrikt en van de aarde afgebroken vond. Restant van een gaffel, het uitgeroeste nagelgat gebeten op afwezigheid. Afdoende werd […]

onvoltooid straalt de terp van de toekomst
Spelen dat het donker wordt: zo dook de boeman nacht gebrild op ski’s de kamer in, brak daverend het raam tot een spiegel van waarachtigheid. Kijken dat het je ernst is : met lampen op je hoofden een rimpelende voetganger waar een haarlok klefte, voor je het gordijn dichttrok. Dat het donker werd, speelde jeen […]

eensgezind klikt het tijdslot zich op slot
de vos bewaakt van ver de bron de werker hijgt en pompt al uren, geen water ooit geeft branden weer. de dames deftig duelleren fel het hart is hel, de tongen vuren, hun brand gaat in het bos tekeer. de uil is heer en wendt zich af de molen maalt de winden om de dronken […]
de draak daagt in het oosten de dwaas is veilig opgesloten de cactus armt, de heks wil hond het zit de paarse fee niet mee: ik word wakker en mijn dromen worden zee.
I Gouden kruin, hemeloog, spiegelende zilverschaal, bronsbuik en onderaan de sijpelende brak water- kraan, loodzwaar op in de lassen lossende stellage van sterrenstof : sic, zo, het, jij, on-ik, japetmanskunstje, strompel je land- inwaarts, stuik je de eonen in. II Kansloos verankerd, tragisch begint het je dan te dagen. Kraakscheur, eerst, in het zeil, vleesrot […]
onder aan de berg valt ijzig de wind
Zonneklaar is deze eeuw het al niet meer te krijgen dan toen de maan daarin nog leider was. Je gebaar, gewiekste kramer, is slechts belangeloos voor hen die ’s nachts de markt bepraten. Openbaar gist het geraamde tal lijken tot hun aangezicht dit heden niet meer binnen kan. Sluit haar maar binnenskamers, ransel van geen […]
Toen in stilte mij vergeten al uw ruisen overdonderde en, verdord, een druppel regen mij een zondvlaag horzels in de nek was, brak mij nog van u ontdaan elk streven af op haarfijn cru gerekte, zeeomspoelde stippellijnen; toen brak, als steen van roos gebarend ik, in mijn kalende zwijgen op de kiestoon af en zei […]
In zwoelte inslaande kilte : seizoens- hoogstandje. Plausibel zijncidergetintel, brandkusvan motten, afval-lige Hondsster. Blakend naast zijn gebeente: doodsvoornaam eik, op knapen afgeknapt.
Niet de scherpte noch de lus van lucht die na mij volgt verbrandt, noch ik, mijn naam te rijk, niet letterlijk wil ik in ogen ooit nog tranen op doen wellen. Dubbelzinnig anders zal ik bij herhaling niet weten te sterven, in eigen spreuken bijgezet, mij gelouterd met de stilte die ik wou, herenigen. In […]
Bezocht. Ter staving spaart mijn hand het wit op dit vergelende blad : het krult en maakt zijn klank tot wet bij het kraken van een vingerbot. Een golem tokkelt nu zijn lust om steels een knop tot moes te knijpen : klink en kerf dan mij, o lier, de zwartst versteende bloei van rozen […]
Kijk nu : onafwendbaar stuikt dit licht de top af, verheldert van de schreeuw een sluier schijn gevat in het nog doorzichtige ijs. Zie nu : het kraakt zich uit in het zwichtende bos, en voor het klatert, breekt, plakt de beek al haar tong aan je roestende verweer. Vlug nu, toe maar, Thaliarchus : […]
Los en leg weer aan : vat in luwte de verwaaiende galm. Hoor toe, herdenk de spankracht van de kramp bij het bokkig stampen van beslagen winter- hoeven. Nu vermanen de dagen : luister, oog je het al ? Offer een gebaar, teken niets, snuif Siciliaans. Bij goden dit voorjaar doorzeefde rozen in de afslag- […]
“Te Mei haddic een bloemken …” Anon. , Weimarsch Handschrift (1537) in mei had ik een klokje uit alle klokjes uitverkoren ze was zo lief zo wit zo stil de zomermaanden raasden en in de herfst het loof verging het werd zo snel zo leeg zo kil de sneeuw is dik mijn lijf is stijf […]
Als, zo wil ik je het nog zeggen, een glas met zingende rand, een speelplein en jij er loeiend op, diepgroen beslagen als een boon die je na het koken schrikken laat, net, zo wou ik nog, nu de bel ging.
De gestalte die je was, daareven, de wandelaar die toen halt hield, zich omdraaide, vervaagt al in het park : wellicht geurde er nog wat, dacht je het nog te vatten als verwelkte bloesem in een brandkast, een verhaal dat afgesloten zijn plaats bewaart, waar het niet eens wenste te zijn. Loodzware, dichtslaande deur: zo […]
Rond gesleten stenen stapelen zich af. Omgord gevaarte splijtend in de barst van de afgewende blik. Anus mundi. Rook en ’s morgens op de marktdagbus het torende zicht op het naar je geaardheid krullende wicht. Roos: lekker stuk.
Met open mond aanzie je telkenmale de zonsverschuiving, hoe ze van je vingers af vergaat en op de tip van je tong die haar instemmend toeklikt, ligt in de heilloze nacht als laatste knik de geblokte naam die je ophikt, waarna het hoofd het melkwitte tafelblad rijkelijk aandikt. Onderhands tikken de nagels vergeefs nog een […]
o wit gordijn dat nu verschijnt, dat oplicht van het verre weg, de vage maan en weer valt in het duister vlak, het dichte donker vlak bij mij: ademwaas in weke schijn opgaand van de diep gezonken zon, nanacht met de verse geur van gras, zomerstreling die volmaakt gemis onthult en naakt en mij laat zien […]
Bijna kinds aandoenlijk al, dit tekenen namelijk van dingen als wolken tegen een ongehoorde zon. Het zomert, maar hoe vet je ook de lijnen aandikt, zichtbaar blijft het slechts waar het ophoudt. Zoals het hoort, denk je, kind dat stijfhoofdig toegeschoven lege flessen vult, zo koester je de dampen, wil je vast de kringloop van […]
Delicaat, als in reclame, ligt haar hand, nog nat, net nog, ach: laat maar.
Terwijl je de hand aangrijpt, herlegt die zich duizendmaal eerder al in de plooi, zoals net zo vele dingen de kus op een gekloofde lip kil droogwaaien. Terwijl je al in een schip de wereld af wil varen, blijkt net dat het een bolwerk is, en jij, ermede ingenomen, prijst het al van renaissance de […]
panta rei
λέγει που Ἡράκλειτος ὅτι ‘πάντα χωρεῖ καὶ οὐδὲν μένει,’ καὶ ποταμοῦ ῥοῇ ἀπεικάζων τὰ ὄντα λέγει ὡς ‘δὶς ἐς τὸν αὐτὸν ποταμὸν οὐκ ἂν ἐμβαίης.’ > Plato , Cratylus 402 Vertrekkend uit het eensklaps toegeslagen donker toont het wat het toont aan hem die net een vorm van weg ontwaarde, op het punt staat te […]
Bezoek je een stad, verwordt ze voor je ogen, verheft zich en midden de werf is ze al jij met je kind en zij met je kind en wij met je kind, kortom de hele etage van het plein zodanig zonnig lachend vergeten, dat de treinen al vertrokken zijn in de bel waar je stond […]
Voluit een roos, spreek je haar uit : blauw, zeg maar, als het blauw in het glas van een blauwe knikker. Trapsgewijs misschien raak je haar aan, af? Niet: geluid dat ze dan niet maakt alsof je een vlezige oorschelp een vraag krabde. Een verhaal tot stilstaan toe bezongen, zeg je,zang, maar onderdehand… dv2018 – […]
variatie op een thema van Lien Tallon meesterlijk ik spreid momenten voor mij uit: geen gebaar dat niet volstrekt gevat in wat vooraf perfect bereikte al hoe het geweest zal zijn en dus zichzelf niet gunt gebaar te willen zijn. bij het leggen op gelijke afstand ontstaat er merkbaar afscheiding in het ondeelbare zoals […]
Blauw rondom de galmende ruimte met, net als in kathedralen eertijds gezangen, het snerpende snijden van zandsteen ter verstomming van de enkeling die niets gegund dan in orgelpunten stilte het rustgevende razen van veraf het stadsverkeer, gehurkt de kogel draagt die aan draden hoog gespannen hem een holte drukt in het achterhoofd : zo boort […]
bliksemschicht
τὰ δὲ πάντα οἰακίζει κεραυνός onze lusten als water ter plaatse een rijzen en dalen de lijfjes rode trilharen in de koude adem van het niets. onaantastbaar vordert het ongenaakbare, ongezien vernietigt het en zonder onderscheid het vreet waarvoor wij elkander ter dood bestrijden, die heftige krampen wat wij in de mond nemen als […]
bliksemschicht
τὰ δὲ πάντα οἰακίζει κεραυνός Herakleitos, D-K 22B64 onze lusten als water ter plaatse een rijzen en dalen de lijfjes rode trilharen in de koude adem van het niets. onaantastbaar vordert het ongenaakbare, ongezien vernietigt het en zonder onderscheid het vreet. waarvoor wij elkander ter dood bestrijden, die heftige krampen wat wij in de […]
Niemand had dit loon. Het werd hen, de toegewijden, trouw toegediend : de blonde haren die vergelend sluik haar ogen derfden, haar mondje droevig vol verwondering en hij, vergeefs nogal en droog des ochtends als doordrenkt papier van kranten de tafelen opgedrukt. Merz. Steeds vaker en dieper dan ooit stootte de gedachte door : het […]
Beperkt tot het park in de stad staat de maan en spiegelt zich een honds bestaan in de vijver verwaterd, verwijfd door wandelaars, als vrouw ingelijfd in hun spraak van zon en zij moet zwijgen. Kaal en wild rees de maan in jouw nacht, een vrouw met een lijf dat sprak zoals jij, naakt met […]
voor Muriel D. °29/05/1971 – †4/4/2018 als de helderheid stoort, is de bezigheid duister. als de woorden scheuren, zijn de daden bot en rot. als de schijn bedriegt, ben jij het zelf die liegt. ik heb de wereld de wereld gelaten. ik heb de liefde met liefde verlaten. nu het schone het schone kan […]
Zo klapt hij uitgebeend de ochtend in en zingt hij schor de bloemen toe op het van vocht verschoten behang : harba, harba harba lori fa. Zo droomde hij van water : hij erin en hij het water, urenlang tot de zon hen riep van zwemmen moe : harba, harba harba lori fa. Zo ziet […]
Op het onmetelijke ijsveld dagelijks het inslaande woord dat zich wederkerend door de herinnering van dingen naar hun stilte, stilstand boort. Duizend Poolse moeders zoeken broodloos, zwak, de Oostzee af, richting Kattegat. Daar verdween die niets hoort een schaatser, duider van het wak.
Bloemen bogen, takken zongen mij en bomen spleten voor de letters van mijn bril. Mij mede viel geen woord te houden, het sterft nu als kreet het landschap in en de treurnis smaakt zoet om al het verdwijnende. Suikerranden, fruit en fancy, vliegen in het leeggezogen glas, spinzieke poes op mijn buik. Van niets ontstane […]
Nergens heeft hij zijn tijd mee. In droomoorden buitenissig sissen op zijn bijten alle zonnevruchten. Onder vliezen knarsen tegendraadsde afgeknotte wieken. Hij noemt zichzelf de stekjesneger steunend op uw stok. Dorstig weifelt hij wel eeuwen, draait op zijn weg slangen bezwerend alle stenen om. Hij tafelt waar hij kan. De schaduw van een cactus is […]
haar warme schade lonkt de weelde van mijn waanzin ik sleur en hef mijn woorden trap na trede hogerop na elke plof ze lijken dof maar geuren feller toch naar zon haar adem ook in golven is een nachtelijke vloed het ogenblik dat aan haar lippen staat is nat en fonkelt en vervloeit mijn reiken, […]
Hoe helder kan gehurkt bij nacht nog de lichtknak in de loop geblazen worden ? Hoe blauw nog bij het vervagende, de schaduw van een ver verschoten pijl ? Wie spreekt nog dit graf uit en welk masker afdoende voor het nakende geslechte ? Soms, gruwend, hul ik mij diep in de plooien van haar […]
zulk een onzin toch dit leven ons gegeven dat pikkedonker en spontaan de dag komt klaar en mensen onder mensen mensen niet meer zien maar enkel jou en dat bij iedereen jij waarlijk weerschijn in de ogen wekt dat de wereld druipt van jou en schroeit dat vuur weer zo onhandig toch mijn hand dat ik wil wil […]
ZEEMANSKLACHT
’t Grijze vlak van zee en lucht strekteindeloos. Nu klampt geen kleur dit schipnog aan, geen zon slaat hoogblauw op, geengouden maan bestijgt de boeg. Nacht is dag is nacht nabij, is ruimte zonder plaatsDagelijks schreeuwt wel een van onszijn land in zicht en moet ik vonken hoopmet spel van kracht en rede doven. Loze halen […]
jouw ogen heb ik in mijn linkerhand jouw adem ruikt naar mij jouw lichaam trilt in een vreemd oorzakelijk verband jouw lach is diep jouw haren wild en weemoed zwemt in jouw strelende handen. ik ben geen ik, er is geen reden tot paniek. ik knik beleefd en samen vreten wij elkander kaal de lente heeft jouw […]
gebed in de regen
opgetrokken zijn de staketsels van bedrog, de geulen van de leugens met geveins gedicht, de boodschappen breed en blij uitgeboterd, de puisten kramp en nijd met rouge bedekt. barst en breek en stop met kloppen, hart. de wrede nacht vreet al mijn dagen op en zie de wereld slaat mijn ziel verrot. verlangen is een […]
snel
jouw handen zal ik leren het beginsel van bewegen jouw glimlach verheffen tot het snijden van staal jouw gebeden genezen, de gaten in jouw sokken stoppen met vreugde en wellust en kleurige wol jouw armen omarmen als waren het reikende lianen die arm willen worden, al onze liefde schamper vergooien zodat we de heimwee teder te […]
van de duizenden manieren om te zwijgen over de Schone van Li is deze misschien wel de allermooiste
klaarliggen
de avond verkracht breekt het zwart in mij open de lichamen arm en hoofd nochtans goed ondergestopt hopelijk verderop in de nacht dat ik wordt geplet uw stem heeft die daadkracht en ik geen verhaal. mijn werk was niet het drukken van tekst op papier. de rechtspraak heden verheugt zich in geldige moord het gelijk […]