<- 5/01/2019 – dagboek data – 8/01/2019 ->
ik lig in bed, ik waak, ik woel, ik vind geen aarding
in het draaien, keren dat ik doe
er is een beeld van jou dat door mijn wezen jaagt
het laat niet af, het houdt niet op
jij ligt in bed ik duw en streef en sterf in jou
jij kreunt omdat je niet meer kan
je stamelt ‘nee’ en ‘nee dit kan niet nee’
dus ik ga nog meer in jou tekeer
en dan
de nekslag achteruit
je drukt je achterhoofd de kussens in
dat zachte wil niet kennen deze kracht van jouw ontluistering
de aarde wijkt, de zeeën splijten
monsterbaarlijk is geheel jouw lichaam
dan gebeurtenis, ontwaken:
je slikt en
in het bulderende suizen van het stille punt
omvormt zich tot kolos, kadaver en geraamte van de tijd
het woeste beest dat in je hals als honger leefde, de mastodont
die slokt, en slokt in de verpletterende zwaarte van zijn reine git
en die mijn snokken vreet, mijn spasmen, en die de kamer eet, en die heelal en jou verpulvert en vergeet
uit jouw lichaam dan stijgt langzaam op
versplinterd licht
het zilveren zingen van gods glinstering.