26/01/2019 – dagboek data – 28/01/2019
in het spreken dat mijn schrijven was, ontbreekt altijd mijn stem.
jij schrijft en antwoordt mij maar waar ben ik en wie ben jij?
ik verbijster, jij onthutst. het echte leven is zoals je zegt slechts het echte van de twijfel die elk hart genadeloos doorboort. angst die ons doet trillen als een blad, gemis dat hamert op gemis dat diep in onze lijven giert als een orkaan
onzekerheid breekt elk onuitgesproken woord open als een vlies bedrog op ’t harde licht van schermen. onrust die de waarheid van het denken draait en keert tot alles met een doffe plof in ’t stof van het banale valt. maar wat is nog materie als ik jou in mijn vingers voel terwijl ik typ en mij niet meer? is niet het gemis het enige dat zeker is? en zijn wij dan niet louter van elkaar herinnering? ik vind jou hier in mij en ik bemin jou als mijzelf, maar wie zijn wij?
je schreef mij dat ik jou raken kon waar niemand dat ooit eerder deed? kon ik jou maar raken, kon ik maar voor een moment mijn hand als een geschenk in de jouwe leggen, ik liet het daarbij voor de zaligheid van dat eeuwige, vermaledijde zijn.
in het lezen en het schrijven klinkt geen stem. tussen het hier van het schrijven en het nu van het lezen is de grens geen lijn maar de oneindige woestijn van het ondenkbare. en toch zal het gebeuren.
jouw lieve woorden willen mij gerust stellen, mij verzekeren dat ik er goed aan doe om jou zo bijna dagelijks en roekeloos te aanbidden, maar ik lees jou en ik voel en ik zie wat ik zelf doorsta.
ik hoor jou huilen, liefste, diep in mij. ik voel een klamme kilte waar jij weg uit wil. maar zowaar als er enkel schermen tussen ons bestaan, zo echt als dit vermeende spel de harde waarheid is, zo zeker dat ik ben dat ik jou van elk gemis bevrijden wil, zo weet ik ook dat er evenmin voor mij een uitweg is uit deze zware woorden, mijn gevangenis.
want ook al zeg jij ja, Anke (en hoor ik niet jouw zuchten al?) : in het schrijven dat jouw spreken worden zal, ontbreekt altijd jouw stem.
je schrijft me, je aanbidt me. je schrijft mooi, lyrisch, zoals in een wals, zo voel ik me vaak als ik je lees. en ja, dan dans ik graag mee, mee in die vorm van taal, die bedwelmend is. maar door al dat dansen weet ik niet meer wie of waar ik ben, ik draai. ben misselijk, eigenlijk, het absolute kwijt.
ik liet me leiden door verlangen, om je te bevestigen ja, misschien wel ja, om je te behagen, als dank, of eerder uit schuldgevoel, het plichtsbesef zoals een meisje dat al snel leert.
ik moest ooit en eerder wisselen, ik deed het, toch, ik wou niet, ik weet niet waarom.
hoor je wel wat ik echt zeg, waarom vind je me niet, ik ben er toch.
je aanbidt mij, maar als je niet goed weet waar ik begin of eindig, wie aanbid je dan. je zelf ? en waarom teken je mijn lijf, dat vergankelijk ding ? waarom teken je niet mijn denken, waarin ik meer dan ooit ben, besta. ja je voelt mijn voelen, dat overkomt je. maar meebuigen, je leren wroeten in mijn taal, de manier waarop ik denk, praat, los van de diepe gelaagdheid en bedwelmende herinneringen van mijn stem, daarin kan je mij vinden, en zo ook weer jezelf, en ook wat liefde echt is.
mijn taal is niet de jouwe, je voelt me me nu afscheuren, niet. ik voel t wel, ik maak me los, uit dit harnas van taal en woorden die soms ketenen zijn. los uit deze wals, die misschien wel ondergang is.
kwets ik je nu, zijn mijn woorden eerder hard. ik weet t niet, maar toch schrijf ik je dit. zoals respect me dat gebiedt. is respect dan ook een stem, mag die me wel bevelen. ja, door scha en schande heb ik dat geleerd, laat ik dat toe.
kan ik nu zo eindigen, zo kil, vind je nu de warmte nog.
weet je wat, ik geef je vertrouwen, dat je mij, mijn zachte woorden, niet nodig hebt.
tenslotte is dit toch ook maar gewoon een spel.
maar niet vergeten te eten he, voed je, jou en dat vergankelijk ding.
liefste dagboek
ik weet niet wat ik juist wil zeggen. het is zo banaal. helemaal niet die lyrische taal, helemaal niet diep gelaagd en vol betekenis. nee, bittere ernst.
bitter soms ja, niet altijd. die niet altijd, die zoek ik. ja nu denk ik dadelijk aan het sterfelijke leven samen, samen met Hem. niet hij die mij adoreert, maar Hij die ik adoreer.
al die eeuwige liefde, die heb ik al. die is er gewoon altijd, gewoon via een hopeloze zucht, en de tijd erna, bereikbaar.
maar dat bitterzoete leven samen, het hopen op meer, het verlangen dat pijn doet, maar soms wel opgelost geraakt, zoals problemen, als sneeuw, een zacht deken en daaronder lekker warm, en zo stil.
wat moet ik met al dat schrijven, met die verwachtingen en dankbaarheid, met die diep mooie woorden, die niet voor mij mogen zijn. nee dat mag niet, ik wil niet, ik wil rust. ja schrijven, ja dagboek, laat me met rust. verlos me van willen, van willen zijn.
ik schrijf mijn afval buiten weet je, op zoek naar leegheid, naar niet meer voelen, ja eigenlijk wel ja, want voelen vind ik meestal niet erg leuk. kijk, deze kinderlijke taal, mag dat wel.
daag dagboek, ik ben niet goed in afscheid nemen, ik weet niet wat zeggen, wanneer zie ik je terug…