In zwoelte inslaande kilte : seizoens- hoogstandje. Plausibel zijncidergetintel, brandkusvan motten, afval-lige Hondsster. Blakend naast zijn gebeente: doodsvoornaam eik, op knapen afgeknapt.
Categorie: asemisch
Niet de scherpte noch de lus van lucht die na mij volgt verbrandt, noch ik, mijn naam te rijk, niet letterlijk wil ik in ogen ooit nog tranen op doen wellen. Dubbelzinnig anders zal ik bij herhaling niet weten te sterven, in eigen spreuken bijgezet, mij gelouterd met de stilte die ik wou, herenigen. In […]
Bezocht. Ter staving spaart mijn hand het wit op dit vergelende blad : het krult en maakt zijn klank tot wet bij het kraken van een vingerbot. Een golem tokkelt nu zijn lust om steels een knop tot moes te knijpen : klink en kerf dan mij, o lier, de zwartst versteende bloei van rozen […]
Kijk nu : onafwendbaar stuikt dit licht de top af, verheldert van de schreeuw een sluier schijn gevat in het nog doorzichtige ijs. Zie nu : het kraakt zich uit in het zwichtende bos, en voor het klatert, breekt, plakt de beek al haar tong aan je roestende verweer. Vlug nu, toe maar, Thaliarchus : […]
Los en leg weer aan : vat in luwte de verwaaiende galm. Hoor toe, herdenk de spankracht van de kramp bij het bokkig stampen van beslagen winter- hoeven. Nu vermanen de dagen : luister, oog je het al ? Offer een gebaar, teken niets, snuif Siciliaans. Bij goden dit voorjaar doorzeefde rozen in de afslag- […]
“Te Mei haddic een bloemken …” Anon. , Weimarsch Handschrift (1537) in mei had ik een klokje uit alle klokjes uitverkoren ze was zo lief zo wit zo stil de zomermaanden raasden en in de herfst het loof verging het werd zo snel zo leeg zo kil de sneeuw is dik mijn lijf is stijf […]
LES
Als, zo wil ik je het nog zeggen, een glas met zingende rand, een speelplein en jij er loeiend op, diepgroen beslagen als een boon die je na het koken schrikken laat, net, zo wou ik nog, nu de bel ging.
De gestalte die je was, daareven, de wandelaar die toen halt hield, zich omdraaide, vervaagt al in het park : wellicht geurde er nog wat, dacht je het nog te vatten als verwelkte bloesem in een brandkast, een verhaal dat afgesloten zijn plaats bewaart, waar het niet eens wenste te zijn. Loodzware, dichtslaande deur: zo […]
ROOS
Rond gesleten stenen stapelen zich af. Omgord gevaarte splijtend in de barst van de afgewende blik. Anus mundi. Rook en ’s morgens op de marktdagbus het torende zicht op het naar je geaardheid krullende wicht. Roos: lekker stuk.