Verlangen, bijvoorbeeld, dat de mist de voorjaarsdag een glans verlenen zou, alsof het verder niet meer hoefde. Roerloos, hooguit, op het randje en door heel gaarne te kijken, zie je nog iets. Voor beweging is de tijd te klein: de klok vertikt een eeuwigheid, de trein ontwikkelt zich, een wijzersprong en alles eindigt zoals het […]
Categorie: gedicht van de dag
In tegenspraak jezelf de vloek ontzeggen, verblind door hoe de zon zo ijzig laag in je oog steekt en murw van de wind die weer de andere hand dient aangeboden. Een hoofdvol kiespijn schud je meewarig de woorden toe, voor het kwaadste spreken uitgedost : het leed, zonder twijfel, is de stilte aangewezen, en waanzin […]
Ontwaken, zo, getrouw de dag die plots het zonlicht ziet die bij haar thee gedroogde abrikozen eet, een dame op haar stekje slurpend tussen vlagen regenval in januari en die misschien die dode aarde van zich slaatin mostar waar het kogelketst en moorden gaat weer zo meteen en voor een tijd nog wel en die […]
Van tuinwerk dromen, uitgespitte grond en of je daar een parel trof? Niets bleef bewaard, hoe je het ook prijsgaf aan de tijd dat je nog bestond, hoe ook je het van Griekse schoonheid, haar scherpte losgewrikt en van de aarde afgebroken vond. Restant van een gaffel, het uitgeroeste nagelgat gebeten op afwezigheid. Afdoende werd […]
Spelen dat het donker wordt: zo dook de boeman nacht gebrild op ski’s de kamer in, brak daverend het raam tot een spiegel van waarachtigheid. Kijken dat het je ernst is : met lampen op je hoofden een rimpelende voetganger waar een haarlok klefte, voor je het gordijn dichttrok. Dat het donker werd, speelde jeen […]
I Gouden kruin, hemeloog, spiegelende zilverschaal, bronsbuik en onderaan de sijpelende brak water- kraan, loodzwaar op in de lassen lossende stellage van sterrenstof : sic, zo, het, jij, on-ik, japetmanskunstje, strompel je land- inwaarts, stuik je de eonen in. II Kansloos verankerd, tragisch begint het je dan te dagen. Kraakscheur, eerst, in het zeil, vleesrot […]
Zonneklaar is deze eeuw het al niet meer te krijgen dan toen de maan daarin nog leider was. Je gebaar, gewiekste kramer, is slechts belangeloos voor hen die ’s nachts de markt bepraten. Openbaar gist het geraamde tal lijken tot hun aangezicht dit heden niet meer binnen kan. Sluit haar maar binnenskamers, ransel van geen […]
Toen in stilte mij vergeten al uw ruisen overdonderde en, verdord, een druppel regen mij een zondvlaag horzels in de nek was, brak mij nog van u ontdaan elk streven af op haarfijn cru gerekte, zeeomspoelde stippellijnen; toen brak, als steen van roos gebarend ik, in mijn kalende zwijgen op de kiestoon af en zei […]
In zwoelte inslaande kilte : seizoens- hoogstandje. Plausibel zijncidergetintel, brandkusvan motten, afval-lige Hondsster. Blakend naast zijn gebeente: doodsvoornaam eik, op knapen afgeknapt.