Misschien komt het doordat mijn vader gestorven is, toen ik op uiterst intense wijze Pascal Quinard’s La parole de la Délie aan het lezen was, die samenloop van omstandigheden heeft er alleszins toe bijgedragen dat mijn fascinatie voor Maurice Scève’s meesterwerk “DELIE, Object de plus haulte vertu” vandaag enorm is.
Quinard’s boek is ‘zijn’ Scève, een ontzettend rijk, duister en mooi essay dat vooral het programma van Quinard afdraait. Net zoals Oskar Pastior ‘zijn’ Chlebnikov schreef, briljante code die inspeelt op de programma’s van Velimir Chlebnikov zelf. Plug-ins op bestaande programma’s, een beproefde techniek in de aanmaak van literaire code, & eentje waarvan het resultaat soms de bestaande programma’s verre heeft overtroffen, denk maar aan Cervantes.
De kans dat zoiets met mijn schamele plug-in voor de Délie gebeurt, is natuurlijk onbestaande, al was het alleen maar omdat wat er gedurende eeuwen onder ‘literatuur’ wordt verstaan, niet meer bestaat, tenzij als een soort commerciëel-academisch complex, een grotesk monster dat velen belet te zien wat er werkelijk aan de hand is.
Het volgende zal misschien enige lieden verrassen: ik ‘ken’ de Délie op dit ogenblik nog maar nauwelijks, ik heb hooguit iets van een 100 à 150 dizains gelezen, velen ervan heb ik nauwelijks begrepen & ik ben zeker geen Scève expert. Mijn kennis van de school van Lyon, bijvoorbeeld, haar plaats in de literatuur van die tijd is quasi nihil. Enfin, nu toch (nog).
Maar als je het werk als een Neo-Kathedraals CR&D onderzoeker benadert, die het als input voor een dito proces wil gaan gebruiken is dat ook helemaal niet nodig. Op dat ogenblik, bij het binnentreden van de Nieuwe Kathedraal van de erotische Ellende, worden de bovenstaande gedachtenbewegingen die in de literatuurwetenschap als ‘metaforisch’ zouden gebrandmerkt worden, met name de analogie literatuur-programmatuur die ik hier uitspin, immers werkelijkheid, & in het Reële is alles op elk ogenblik voorhanden.
Wat je dan wel nodig hebt, als onderzoeker aka Kathedraals auteur, is een zicht op Scève’s tekst als resultaat van een schrijfproces, de kwaliteit van de gebruikte code en de spatio-temporele bruikbaarheid ervan voor de NKdeE. Voor het eerste heb ik mij er zijdelings al lang genoeg mee bezig gehouden, een beetje Vrije Lyricus voelt de kwaliteit van de code van zijn vingers druipen bij quasi elk fragment ervan, & voor het laatste zou ik de kurkentrekkerslogica van de N-K Spiralogie minimaal moeten expliceren maar dat laatste zou de leesbaarheidsgrens van dit schrijfsel in hoge mate overschrijden.
& Overigens, mijn lieve klikmuiskinderen, het paradijs kan enkel paradijs zijn, als je het zien & beleven kan vanuit & tegen een diepe fond van obscuriteit.