Ma Dame ayant l’arc d’Amour en son poing
Tiroit a moy, pour a soy m’attirer:
Mais je gaignay aux piedz, & de si loing,
Qu’elle ne sceut oncques droit me tirer.
Dont me voyant sain, & sauf retirer,
Sans avoir faict a mon corps quelque bresche:
Tourne, dit elle, a moy, & te despesche.
Fuys tu mon arc, ou puissance, qu’il aye?
Je ne fuys point, dy je, l’arc, ne la flesche:
Mais l’oeil, qui feit a mon coeur si grand’ playe.
← Daily Delie IV Daily Délie VI
Daily Délie: elke dag een nieuw dizain van de Délie van Maurice Scève.
De bron van de noten is de monumentale Edition critique van Gerard Defaux, Droz 2004
De vertalingen zijn vlugge pogingen tot verduidelijking van de originele tekst in begrijpelijk Nederlands. Alternatieven, expliciteringen of on-Nederlandse vertalingen staan tussen vierkante haken.
Vertaling
Mijn Dame die de boog van de Liefde in haar vuist had
schoot op mij om mij bij haar te trekken:
maar ik snelde weg [won met voeten] en ging zo ver [won zo ver],
dat ze niet weet aan welke kant mij te trekken.
Dus daar ze me ziet gezond en veilig wegtrekken
zonder aan mijn lichaam de minste wonde:
‘draai’, zegt ze, ‘naar mij en haast je
of ontvlucht je mijn boog, of de macht die hij heeft?’
‘Ik ontvlucht niets’, zeg ik, ‘ noch de boog noch de pijl:
maar het oog dat mijn hart zo behaagt.
Noten
Volgens Defaux een dizain om de vier voorgaande als eenheid af te lijnen tegen wat volgt en een introductie van het Diana-thema, waarbij Délie de rol van onweerstaanbare godin van de jacht speelt en de Amant als Acteon aan zijn eigen honden tenonder gaat.
Dat laatste is zeker het geval, dat ‘aflijningsidee‘ lijkt me meer iets om te verhullen dat Defaux hier niet goed weg mee weet.
Na de verheven introductie is dit dizain inderdaad een totale breuk in toon en stijl, we zitten plots midden in een frivool liefdesspel waar er van verheven gedachten geen sprake is. Pascal Guignard spreekt in zijn ‘beruchte’ Scève monografie ‘La parole de la Délie’, Mercure De France 1974, ISBN 2-7152-2275-0 over Délie in de rol van ‘la garce’ de plaagzieke Lolita die de dichter het hoofd op hol brengt, een these die natuurlijk niet direct past in enige academische ’totaalvisie’ op het werk waar alles in dienst hoort te staan van de stichtende boodschap. Of die these enige steek houdt, moet later nog blijken, we gaan eerst verder met onze nu toch wel, euh, ‘grondige’ lectuur van het werk.
Feit is dat ik bij lectuur van dit dizain een heel duidelijk en leuk beeld krijg van een bloedmooie jonge meid die met een oudere heer aan het dollen is en daar een bijzonder genoegen in schept.