Ach, blinckende claer, twee schoon Esmerauden
En haer ghesalft op Sion mijnen berch
Heur ondercleet was gout met hemels blau
Uyt dit groot cleet quamen vremde gedrochten
Met Venus plaeghen hem tonderbrochten:
Som violet, som bont en soo voorts ane
Som vloghet nu, dat nau en plach te gane.
Hoe sou ick rijsen doen haer borsten appel-rond?
Nu ick te trecken sta naer haren Roose-Mond!
Categorieën