De Tegenspraak van Turing
vandaag bespreken we het uitstallen van de waren:
- dogmatiek van het verzilverende waaihaar
- potjesgrond voor opkrullende vensterventen
- de weerbarstige knolgroei die Werther van de daken morst
- de gaussiaanse spreiding van spiegelbespattende meerpuistendruk
- de vleugels die in elke frame op het glanzen van je schouders ontbreken
ingrijpend verharden
doortastend bekneden
onze doorgedreven toonloze vingerzettingen
dit raastige gehakketak
ik polijst de spillen van de stilstand in je armen
ik schuur de kern van stilte in je hoofd
zie mijn oog dat door je maskers boort
zie mijn arm die in je donkere zeeën roert
we sluiten onze ogen tot het bloedrood donkert:
(twee van de drie zonnen zijn al gezonken
opgespiest door een speer van nijdige otterkinders*
de derde laat zich via de maan
een traan spiegelen, een ijle echo van het verre golven
van het rouwlicht om haar dode zusters)
de onberekenbaarheid van het heelal
kan je al aflezen aan het tipje van je neus, hoe de schoonheid
stremt tot tastbaarheid in je verdwijnen, de belofte van het niets
kennen we want het niets is het niets dat we hebben
ik zette je als verworvenheid in meterslange rekken
ik heb je lief zoals een mens van lucht kan houden:
door je verre glimmen schiet mijn uitgestoken hand
in tonnen stof & gruis & pulver is dit druppelen beland