Petite histoire d’eau
Wij dansten tot wij regen waren
& vielen dan je haren & je armen op.
We gleden langs je heupen & we daalden
diep tot in je wisselstand. Verrukking. Niets
waren wij, jij nam ons midden in. Honderden
akkoorden trokken groen voorbij & purper dan
& lossen rozig op in mij. Een minnaar brak
de ijlste liefdeskreet in brokken uit je keel.
Ik sprong vooruit & legde natte
woorden in je hart te drogen.
Hij bracht je haar in golven
met haar tover in een liedje uit.
In stilte treuren wij, in stilte
schuiven wij de stilte in de stilte uit.
& Zienderogen zal ons nog de huid
verschrompelen. Hier heb je mij.
Daar ga ik hem in haar voorbij.
Ik durf je lippen al niet meer
bij naam te noemen, iets woelt toch je tanden
met een veelheid van tongen bloot.
Onze armen duwen anonieme handen
in je zwijgen op naar ons. Een brakke
bodem rijst & plooit de klei
in barsten om je heen. Daar heb je jij
of zij of is het toch weer hij?
Wij keren stelselmatig
dit verlangen om & om,
tot inkeer keren wij.