Ik open het deksel want de nacht is toe.
Mijn doel is deze kist, een sarcofaag
waarin de zijde laag op zachte laag
te rotten staat, het sterven & mij moe.
Ik leefde slecht vannacht & het was slechts
als u mij in gedachten had dat ik de warmte
had, & waar u mij vergat, daar brak ik, liep
er vocht uit mij tot ik verkruimelde, schiep
er een doodsengel mij tot louter vallen om:
dit suizen van de lucht om mij, dit niets.