XVII
De plaats glipt donker weg , de klok staat stom
& de maan raast wild & naakt door het heden.
Zij slaat in onmin toekomst & verleden
om & om tot waar ik in uw komen kom.
Mijn verlangen strandt & raakt uw kraken
stil in de as waar wij elkander raken:
het punt waarrond er mensen wemelen
alsof er Iets bestond rond deze Plek,
het Nergens dat wij in Niets veredelen,
want in ons Niets loopt Alles leeg & lek.