Afdrukbare release van de eerste cyclus (pdf – versie 0.1.0.3)
“Human kind cannot bear very much reality.”
T.S. Eliot
Burnt Norton, Four Quartets,
1943
“Belief and inerrancy are as 1:1”
Alan Sondheim,
‘sources can be assumed by tracing trajectories back to origins.’
message to the cyberculture@zacha.org list
Sept. 13, 2010, @ 6:28:13 AM
//@ init
importeer de klassen ik, jij, & u, de klasse zij, de klasse hij;
I
Het macadam barst uit in zwarte scheuren
& de geulen van de leugens liggen open,
regen voert er schimmel aan: het Er rot.
Natte pluche puilt purper uit de monden.
Katoen kerft strak in de wrong van polsen
& adem dauwt de blinddoek aan. Daar.
Met de schoenen pardoes plonzen de burgers
in de algen, de vetten, de schuimvijvers. Ik
kijk u aan, mijn ogen staren dof in het glas
van uw tot parelen gedwongen traan.
II
De zee verstijft een tel, haar golven naderen
de vlakke lijn, het einde is er van het deinen.
Zo zat ik in verleden lijven vastgedraaid:
mijn adem zocht verlossing in een melodie.
Opdringerige tongen dongen uit mijn monden
naar uw foto, & van die letterlijke liefde
smeerde ik de slijmen over dijen uit. Snert siert
zo het goede doel, etter tooit de deerne die
men in de armen gooit. Tot het stille stoot ik
door nu, het witte uur waarin u eeuwig duurt.
III
Ik waak & sta er hels omrand, de blanke
pit waaraan uw einder is ontbrand, ik
reik, ik ledig in het droeve donker van
uw Karagol mijn kelk, mijn droge zucht
bereikt uw oor maar niet de vrucht. Ik
slik & bind het branden aan de pijn, ik
verenig ons in het drieluik van de tijd:
het gouden kader verraadt de zonde,
het in verlost ons geen seconde & om
de geuren straks verscheuren mij uw honden.
IV
De wrijving, de hoorn & het droeve einde
onttrekken aan het varen het opdoemen
van het schip. Wij jagen elkander door de pijp
van het zijnde, geen klank zit er in dat metaal.
Ik is een gewelf voor het lege dat wij schragen.
Adem: het in waar je in wil, is een in waar je in
wil, je dient het vrij te maken. Licht, zei ik. Zon,
zei u & er droop sinaas van uw lip. Uw ruisen
is van een opgewekte intensiteit, & meer: u
draaft door, een briesend paard zonder ruiter.
V
Het eiland is er, ja (het geel is op, de kraan
lekt, de angel van mijn ik zweert zwart weg
uit het kaduke lied). Zee met landjeuk. Strand.
Ik wentel mij in een stofwolk asteroïden, de
materie is een vlo in de onmetelijke ruimte &
uw leegte is heelal. Ik val, uw put is bodemloos.
Uw onbezwaarde energie bevalt mij, magie
zonder stokslagen. Kennis. Je haalt je hand door
het gras & het gras dwingt de sprinkhanen
je naam te tsjilpen, losjes, & dan achterwaarts.
VI
De alsem, de tering, de giftige achterklap,
de put waarin ik werd gedumpt, de stenen
die zij mij wierpen, niets deerde mij, immuun
was ik voor de brullende demon die zij mij
aanmaten & ik wachtte & ik wist dat ik wachtte
op u want u verloste mij, uw kus zalfde mij,
uw woorden braken mij de ketenen & u bezocht
mij in een droom & u droeg mij op u te volgen
opdat u mij uw gave kon schenken & ik volgde u
& u gaf mij de huiver in het zicht van de dood.
VII
& Ik brak & de wachtende mormels stortten
zich in grote getale op mij & braken mij open
& ik viel & ik werd krijsend leeg gezogen &
mijn resten blakerden in de woestijn & ik
werd vergeten & in de vergetelheid ging u
mij zoeken want u wou de echo van uw naam
nog vangen die mij op de lippen had gestaan,
u wou het verdwijnen daarvan nog kussen,
de glijdende korrels in het glijden van korrels
vatten, dat wat u lief had in woord & daad.
VIII
& Zeven dagen en zeven nachten zwierf u
door de woestijn & u zocht er mij & mijn
woorden maar u vond er slechts de zon &
ook u bezweek & u aanriep al stervende
de Godin & de Godin daalde over u neer
& met de oplichtende parels in uw adem
vormde zij Haar naam & toen u de naam las
werd het reusachtige vuur ontstoken die
over de planeet raasde & alles & iedereen
werd vernietigd & u & ik & ik werd wakker.
IX
Dat het hem beloofde zou beginnen, zei ze,
alsof zij het niet was, maar iemand vreemd,
veraf van het begin. Hij vond het woord
niet meer dat warmte gaf. Een schaars geklede
dame knipte een grote poster in reepjes van 10
centimeter: een woestijn stond er op, twee
mannen aan een tafel & verder niets. Hij leunde
over onze tafel & gaf haar een kus alsof hij
een boek sloot dat hij toch nooit zou uitlezen.
Het macadam barst uit in zwarte scheuren