Woensdag
–
over de vlakte die onze vlakte is, ligt het veroverde
vlakke in de wind te drogen & de geurige schimmel
vliegt ons bij het verkrampen in de ogen, de rode kristallen
van de woordenmuur de gele scheldwegverf de groene
hebgoederenstapel het rozige balken van de verknechte dieren
de krakende libellenvleugels het zwarte schopschoenenleder.
–
in het wieken binnen het luchtwieken bij het verwaaien
verdwijnen de wieken die het waaien drijven in het licht
& het droeve wordt ons van de lijven gerukt als ware het
genaaid uit de huiden die wij ons afstroopten & ongeldig
in de tussenstand die wij voor aanvechtbaar houden, niet
het plaatsloze zinderen dat onze stemmen stem geeft, toch?
–
de eigenaar van de blauwe Daewoo met nummerplaat woe2010
wordt dringend verzocht zijn wagen te verplaatsen. het krassen
van de gesticulerende gebeden op het kogelvrije glas van de code
mengt zich in de naar adjectievenoverdaad neigende zomerbries.
[een jongen van een jaar of tien loopt gehuld in een wapperend wit
laken de eindeloze rij schermen af, het licht blokt met hem weg].