[VIER BOMEN EN DE MAAN]
4×3 strofen bij een schilderij van iderden
Natte maan
In plassen zwart verregend op het asfalt
zie ik het karige fonkelen. Het droeve glimmen
van het stille dat bewegen wil. Zwijgen zuigt
het zwijgen aan het zwijgen, vingers leggen
vingers op de snee & wrijven het bloed
op het bloed in het wit van de wonde. Kaal
huivert je hof zich de bladeren af, in het zwart
kust je mond het zwart in je oog. De leegte
mirakelt: tranen bergen tranen glanzend &
traag in de gaten. Zie. Het in. De diepe glans.
Het ganse deel. Waar je rafelkleed in oker
afklopt mijn verlangen. Waar het om je rokt.
Huiveringen
De maan omvat gestreng de stelselmatig
iets te fel verlichte bomen. Stroom alom.
Geflikker. Het licht werp jij erin. De bladeren
vluchten in geritsel naar hun ongedierte. Jij.
Het af slaat op. Ik ben er weer. Snel. Tot plassen
zwart verregend teken je het maanlicht open. Ik.
Net op tijd om te laat te komen, te laat om op
adem adem in mijn laatste adem te verdoen.
Later. Hier. Tijd verstrengelt alles in een tijdelijk geratel.
Gebulder breekt aan in de geborgen ochtend. De val valt.
De vroege zon ontlokt een sluier damp aan de nacht
die stinkt naar verse lijken. Kust haar als een kamp.
Vloed
Het schrapen kriebelt in de klank van het keelschrapen.
Het schrapen wordt de keel & de keel is een vette kraai.
De stem breekt aan het prikkeldraad haar bloeden open.
De stem licht aan de luchten al het rotte op. De stem is.
Het staande heeft weerom van ons gewonnen. Ik
eindig in het puntje van je einde bij dat eindje ik.
Niet. De stem heeft alle woorden in de stem gevat.
Het staande heeft weerom van ons een pas gewonnen.
U. Sorry, maar uw water komt niet ons aan de lippen.
Uw weelde raakt niet ons de stramme tong. Stof. Roet.
Verhalen verworden ons tot dode stippen. Uw staande
heeft het ons van ons gewonnen. Wij lossen op in vloed.
Hadith van de maan
wij zijn verzwolgen maar wij golven ons nog na
wij waren toch zo golven wij het licht in onze dagen
wij waren golven wij van wijde werelden de weerga
& van diepe harmonieën de welhaast uitgestorven galm
wij waren golven wij de winnaars in de kunst van falen
wij waren golven wij de hoeders van de aardse mal
wij waren golven wij de makers van het ene in het al
wij hebben golven wij de eenvoud van het ware
wij zijn verzwolgen maar wij golven ons nog uit
wij dragen ons de liefde na die in ons niet wou komen
wij zetten ons de wanhoop af die niemand overwon
wij zijn verzwolgen maar in golven golven wij ons in