Patat
Hij, de zak aardappelen hoog boven zijn hoofd, dreigend: “En
als ge nu niet maakt dat ge wegkomt…”. De groenteventer
schrok, zijn furie tóch in dat nutteloze nakomertje. 1960.
Hij parafeerde gelaten het onverbrekelijke, had een hekel
aan het mormel dat wij geworden zijn (flaporen, insisterende
zonnetongen achter wazige visbokalen, broze roes van woede).
2010. Ik (sic) initieer het initialenstelsel: maak een poule
(poele roept de dubbeldwang) van 11 x p met 261<p<520,
de grondtoon V krijgt 6 x p, de J slechts vijf. Bevinger nat
de kooi van het toeval & in de clusters 4 & 6 klingelingelingt*
bij de hulpeloze restwaarde van 11 het gehele wapen door,
vooral met de gedachte aan het snijdend vermogen. Noodzaak,
mijn vernuftig schatje, nu je zo hondsvrezend te trillen
hangt, is geen zaak: haar afval is een vlezige poort die blind
& stijf te balanceren staat, de naald in je oog, het heikele punt
dat je openwreef, de letters die je node in het echt verbond.
Domage. Liefde is een poort waarin een poort gevangen is.
Grot, ik ben wel gek, dat ik die verdomde stilstand in je mis.
*dat die rijkeluiszoontjes aan de Katholieke Universiteit hun
vader op een symbolische wijze over de kling joegen door zich
op de geschriften van Karl Marx te storten – Van Dale