orgelpunt op een glasrand:
het kraakt je ogen in, breekt
je op, & alle zuurtjes zingen zoet
haar tingeling, van hoe je ooit
met haar begon, je leed tot deel
bedwong. haar lichaam zong,
de maan was vol, die acht die nacht
staat eeuwig in je bril. zo sprak je.
nihil. het zand glijdt uit je hand.
je hebt je dresden nu, het vuur
verzengt je draken binnenin, je
lijf bedrijft als schuim de lijken,
& je haar groeit door alsof je
nooit bestond. de dood keert
elke noot weerom. orde,
mettertijd.