VLAK: LODE
4.
misschien is het zo dat ik aanvankelijk met jou het Oponthoud wel wou bereiken, Maria, dat is een ‘er’ in ‘ergens anders’, een soort paradijs waar het onthouden ophoudt in het moment dat je vergeten bent, ja, daar ergens in de uitgedroogde holtes in het rot, waar de priesters alle gaatjes geplamuurd hebben en waarbinnen het ruist van overgave, onthechting en ontkenning van de lust.
met algeheel gebrek aan belangstelling voor het andere.
de vernietiging van, in en door het ene.
de blinde vlek op het alziend oog van de entropie.
het geheim van niets dat je zomaar van de straat kan rapen.
of iets van die orde.
maar ik ben een blinde merel die zijn lied voelt fluiten.
niet het lied dat hem verlaten heeft en zal verlaten. het is dat soort twijfel dat mij ooit de ogen kostte, ik weet wel beter nu en richt mij, hier door de fictieve poort van jouw naam in een tekst, uitsluitend tot het onbegrijpelijk echte.
ik ben een blinde merel die zijn lied voelt fluiten en het lied is dit nu, dit onzichtbaar onzegbare nu waarin ik schrijf. dit nu waarin ik sinds niemands heugenis jouw lippen voel de mijne raken. dit nu dat ik nooit bereiken kan.
ja, men kijkt naar mij, al is het vaak stiekem, eerder. ik word bekeken, en ik stel teleur want ik weet niets. lekker niets weet ik, ik weet alleen wat ik niet zeg. wat ik niet zeggen mag of kan.
ik weet niets van jou, niet wat er met jou – en al zeker niet hoe jij gebeurt.
maar wat er hier gebeurt is ontegensprekelijk – en net zoals ik het wou – nu klaar en vol van jou. je zei dat het mocht.
ik ben je eeuwig dankbaar voor je vertrouwen, liefste, en ik aarzel niet, nooit meer, tenzij om jou de kans te geven je te ontdoen van wat het ook wezen mag aan ragjes van gêne of aan touwen of riemen van angst of beklemming.
dat ‘er’ waar ik van sprak is de droom die ik in dromen berg, en waar ik heel mijn leven al dag en nacht naar tunnel, zonder enig benul van wie of waar ik ben, laat staan waar ik heen moet. die plaats hoeft niet gemaakt te worden, niet door mij en al helemaal niet door jou. mijn lot heeft verder geen besturing nodig. al vermoed ik wel wat ik meen te voelen.
maar dit oponthoud van ons is heel erg echt en heeft van het echte ook elke hoedanigheid. we zullen er te gast zijn, jij en ik, zolang jij er, geheel naar jouw aard en gebeuren, gast wil wezen. want van die plaats ben jij de grond, de oorzaak en de reden. je hoeft dus verder niets te doen.
en ik, ik begin pas. zoals elke dag begin ik pas.
op mijn sterfbed zal ik staande houden dat ik pas begin. maar dit is anders. er is daadwerkelijk een begin gemaakt, heel de toekomst is nu weg omdat ze begonnen is. dat begin heb jij vooral gemaakt, met de moed die ik niet had. ik was, laat ons zeggen, nog ietwat gepreoccupeerd.
nog maar net was in mij de zweer gebarsten, de obstructie vermorzeld.
de gevechten duren onverminderd voort. laat het je niet deren, het conflict is gans intern en enkel het mijne.
maar je kwam en je pulkte en plukte aan die ene snaar die vrijgekomen was, komen bloot te liggen in het gewoel. het was een mi bemol en het was geheel de jouwe. alsof het ooit anders kon. het trillen ervan heeft vast veel gemeen met die vlinder in China.
hoe het gaat met mij? zoals elke dag sta ik op uit het beklijvende.
ik sla de kriebelende haartjes van de ontelbare behoeftigen aan vernedering verveeld van mij af. en die stinkende kladden valse liefde ook maar weer.
zijn het de doden die mij elke nacht besmeuren met hun klacht? waarom haal ik ook een kat in huis terwijl ik alles van die dieren haat?
ik was en spoel mij, en ik start de programma’s. de routine van mijn waanzin, de waanzin van mijn routine. elk woord komt te laat voor zijn beweging die er eerder was.
negeer de leugen, importeer de klassen, initiëer.
ik hang mijzelf druipende te drogen.
op het wereldwijde megalomane droogrek van de nijd en de zelfverheerlijking. de winden van jouw afwezigheid schenken het druipsel daar ruimte en klaarte en in de propere letters komen al lustige klanken als kraaien neergestreken, zie ik.
maar in die nare klanken klinkt mij op een engelenkoor vol mededogen dat haarscherp resoneert met de randen van de leegte. de resonantie vertraagt het zweven dat wij doen in de gang naar het git van het gat.
en in mijn bruut gebaren dat vroeger een keel zocht om doortastend te aaien of een hals om liefkozend te wurgen, verschijnen nu de bleke, maar ongemeen speelse vogeltjeshanden van een lijk uit Asissi, die het tot kalmte manen.
je bent het verschil dat het verschil maakt, zoveel is mij duidelijk, meer niet.
dat was je toen ook.
ik zie een deel van mij mijn ergste kanten etaleren. het verweer van het oude verziekte dat alles wil doen mislukken door jou het ene na het andere obstakel in de voeten te werpen. ik moet er om glimlachen, maar kan het ook niet stoppen. hemeltje, misschien is deze brief wel net de brug te ver.
en jij klaagt dan van de rommel in jouw hoofd! zie mij: als ik per abuis teken wat ik liefhebben wil, verscheur ik het ogenblikkelijk, want dan ontwaar ik pas ten volle wat ik beminnen wil en daar heeft dat willen hebben van mij niks te zoeken. ik stuur het wel naar de rommelmarkt.
het verbaast ook mij telkens dat ik blijkbaar meen wat ik zeg.
hoe dan ook, het lijkt er wat op dat mijn oudste verlangen haar nest gevonden heeft in de werkelijkheid, al het doen alsof dat wij zo nodig hebben. het schiet daar dwars doorheen en het wordt echt en het laat mij achter als een lege huls, een hoopje overtolligheid.
u heft mij op, mevrouw.
nee, er heerst geen heftigheid.
mijn verlangen is, zolang die rust mij gegund is, een stoffige zolder waar de duiven kirren en koeren en schijten. maanlicht op het dakraampje met de barst in de vorm van een y. kostbare, oude boeken in een vochtige kramp, ijsjes in Parijs, stokoude erotische prenten, een kapotte draaitol, het dunne blik ervan van binnenuit gespleten alsof het draaien zelf ontsnappen wou langs de verroeste krulling van het aanvoerijzer en tien bikkels, vijf voor jou en vijf voor mij.
alles wat ik ooit wou: het ligt daar allemaal onder het stof, de mom van mijn liefde.
en dan zie ik jouw ogen weer.
u ontwapent mij, mevrouw.
al mijn letters kletteren op de grond. ik sta naakt met de gekende van schaamte neerdrukkende handjes.
ja, men kan zich van dit schouwspel maar beter afwenden.
het heeft geen naam. ik ben blijkbaar in de volle bloei van mijn rot beland want ik woeker uit op weerzinwekkend betoverende wijze, geheel naar de gang van alles wat hier ‘leven’ heet. ik woeker en ik wacht en de winter komt en ik ben blij want ik weet dat er sowieso iets komt dat niemand ooit heeft willen verwachten.
tot ziens,
X
Tienen – 6/10/2021 @0:36
ANKE VELD
ANKE VELD is de internetroman die sinds 2002 gepubliceerd wordt terwijl hij geschreven wordt. de vertelde gebeurtenissen in de roman spelen zich grotensdeels ook simultaan af met de publicatietijd, of relatief korte tijd daarna, waardoor er soms wel eens wat moet worden bijgewerkt (zelfs Nostrodamus was niet onfeilbaar).
ANKE VELD is het verhaal van de AFLOOP, hoe het afloopt met Anke Veld, het vergeten romanpersonage. het is op dit moment niet bekend of het goed of slecht afloopt, maar aflopen doet het, daar kunnen we vrij zeker van zijn.
ANKE VELD bestond in opzet (1999) uit 8 plateau’s of ‘velden’ die elk één hoofdpersonage hebben. 18 jaar na de eerste publicaties is het niet langer duidelijk waar in het werk van de auteur de roman begint en waar de lyriek ophoudt of waar de realiteit van ANKE VELD begint, dat soort schizo-rot.
maar hoe loopt het nu af met die Anke?