de regen draagt in de regen het water ten grave
in het tempo van afzakkende sokken
met residentiële nattigheid
aan de wormstekige kuiten
goudgeel lokt het haar heur langs de gave huid “appel-
walm”, meukt groenig de dooie meuje in d’r meuk & ” peer”
lurkt de myope didi de verf van de deurknop “heb vertier”
tiert de plezierverordeningsmachine & het lachen vertist
bij het sissen van de overtijdse levensbeeindiger, snik
kist al een verdrietsfout op de hete materogine, de plakslurf
van de inseminator laat scheurvel achter in versuikerde
onderbuiken, het kindschreeuwtje pruilt lip in de pilgrote
camera, bolt de tergwangetjes, schampert de a aan, morst
over de randen der inschikkelijke consonanten een oe & wat
i maar ziet nu toch ne keer hoe schoon zij mondloos verderrot
blauwe adertjes doorschieten het shampoovelletje, purper
de neustip verschrompelt, het zwart van de kassen kraakt
hard op de witte ruis van uw stilzwijgende goedkeuringen
[14 meerstemmige onheilsafkondigingen – tweede reeks #4]