In het uitharden van doelloze duur
in de berusting bij nakende dood
bij de kluiten van de nijd en van spijt,
als een lijf naar de letter, in de nood
aan gebrek wordt elkeen gelijk ontbloot:
een warrige schaduw, warende schim
rond het witte skelet van Elohim.
Het roert met een veer in een zucht van haar:
“zie mij LAIS, hoe ik jou hier bemin”.
Daarvan blijft leesbaar enkel het gebaar.
Categorieën
LAIS CXLII
In het uitharden van doelloze duur