LO 2009 003
Zelf vind ik dit één van de meest, euh, betekenisvolle ontwerpen van de L!NTdesigns totnogtoe. De versie hierboven (in het A6 L!NT-boekje) is wat ingekleurd en daardoor minder ‘zuiver’ omdat de kwalificatie voorgrond/achtergrond de lijnvorming wat verdoezelt.
Merk op dat in dit ontwerp de ‘artificiële achtergrond’ is weggelaten: in de andere designs heb je wat achterliggend arceerwerk dat één of andere complexe dimensionaliteit suggereert. Hier is dat kader bewust weggelaten omdat ik de (voor mij) reële differentiatie in het lijnenspel puur wou tonen: hoe één lijn tegelijk deel heeft aan verschillende lijnvormingen en ‘uiteindelijk’ zowel opgaat in het geheel van de lijn(traject)vorming als toch ook een singulariteit blijft én aan de singulariteit van de agglomeraten deel is – à la fois zou u-raadt-het-Al zeggen.
1 lijn ‘is‘ dus op elk moment (minstens) 3 lijnen. Correcter, wat er gebeurt tijdens de lijnvorming is minimaal dit:
- de lijn lijnt (gaat verder als lijn)
- de lijn kluwt (vervalt in het kluwen van het al – het is een verval omdat de eenheid in de veelheid verniet wordt)
- de lijn grenst (constitueert het belijnde – zelfs in het ideële geval van de enkelvoudige lijn ( er is maar 1 lijn) constitueert de lijn met zichzelf reeds het belijnde – er is dus geen (tijd)ruimte tussen 1 (goddelijke?) lijn en een veelheid van lijnen, de lijn boort meteen door tot in het mystieke veld, zonder dat daar iets exotisch als een bovenzinnelijkheid of een transcendentie of een Ander aan te pas komt: het individu is geen coupure van het Al, dat zijn secundaire negativistische constituties van een fictief gebrek ( hier trekt de Neo-Kathedraalse Leer een lijn onder en deels door het cultuurpessimisme van Stiegler dat ons op exalterende wijze, dus ook ‘uitzinnig’, op dat fictieve tekort gebouwd lijkt, enfin, dat is triviaal want hij zegt het zelf).
In het dichotomische getrokken ( dit is wat ik bedoel met de westerse neiging tot een oppositionele reductie van de veelvuldigheid van het reële, een erg mannelijk/fallisch trekje overigens), zien we dat de begripsparen vol/ijl en binnen/buiten in abstractu volkomen contingent zijn en dus in de perceptie gecreëerd. Je zou dit kunnen zien als het proces van de humanisering zelf, een secundair gebeuren ten opzichte van een primaire meerduidigheid, en je kan dat wellicht ondersteunen zowel met Bernard Stieglers opname van de ‘grammatisation’ van Sylvain Auroux ( De la misère symbolique 1, p. 111 ev) als met Deleuze’s anti-representationisme zoals Dorothea Olkowski die beschrijft in ‘The Ruin of Representation’, maar dat maakt de tekeningen niet efficiënter, ik probeer net een grafisch alternatief te bedenken voor de theorie, een zijweg die de hoofdweg kan voeden. omdat ze hopelijk ruimte maakt voor bewegingen, of vista’s op een veld waar je met woorden niet aanraakt.
Tekenen is denken, maar je denkt fundamenteel anders dan wanneer je schrijft. Tekenen is denken zoal vrijen ook denken is, of muziek: het is het maken van de bewegingen dat alles verenigt in dit gigantisch stimulerende veld, deze cyclische aanzet, telkens weer, van het eeuwig wederkerend zichzelf vernieuwende denken, de kathedraalse recursie met haar vruchtbare afval.
Maar als je iets doet, dan doe je nooit iets in functie van, dan doe je gewoon wat je aan het doen bent en de functies ervan zijn secundair, die komen toch sowieso. Het plezier-begrip van Van Tongele kan hier van pas komen, je mag dat overigens niet onderschatten, zo iemand daartoe geneigd zou zijn (uit hoofde van de relatief geringe appreciatie van zijn werk zou je soms denken van wel, gelukkig beleven we daarin een kering ten goede).
Het belangrijke (voor mij) zit hem echter in het feit dat deze tekeningen allemaal heel erg naakte coderingen zijn van bewegingen, bewegingen die in het aanschouwen zelf onmiddellijk gedecodeerd worden, zonder dat er zelfs maar ruimte is voor persoonsgebonden ruis. Toch niet in de (kwantitatieve) lijnvorming, in de inkleuring, de kwalificatie door de gradients van de intensiteiten des te meer.
Die spanning, die mij zo wezenlijk overkomt dat ik niet aarzel om ze ontologisch te noemen, dus constituerend voor elk begrip van het zijn, een begrip dat voor mij voortdurend onderhevig is aan een afjakkerende dynamisering, een zijn ‘under erasure’ zoals dat dan zo mooi heet*, die dynamiserende spanning, die letterlijk aandrijft, voortdrijft, in gang zet, dat maakt het aanschouwen, maar vooral het maken van die L!NT-dingen voor mij ook zo boeiend.
Om de differentiërende werking van dit ontwerp beter te vatten hieronder nog een louter kwantitatieve versie, zonder perceptuele inkleuring/intensifiëring/beleving. Ik wil ze echter niet zo presenteren omdat ze op deze manier ook niet gebeuren, & het is overigens een illusie te denken dat de menselijke geest een gebeuren in de pure zin zou kunnen vatten en de ervaring overleven, omdat dat een exterioriteit van de perceptie veronderstelt aan het fysische gebeuren van de perceptie, maar dan zit je al helemaal over de grens van waar de (verborgen) analogie ophoudt releverend te zijn, en klinkklare nonsens wordt.
(Over dat ‘overleven’ valt natuurlijk ook weer veel te zeggen.)
—————————NOTEN
* maar zelfs dat zijn geeft mij enkel argwaan, van het ogenblik dat je zoiets toelaat wordt heel je stelsel onderhevig aan de categoriserende kracht van wat onder de mat van je denken ligt – je zit met de huismijt van het Zijn, wat op zich nier erg is, onvermijdelijk zelfs, maar je doet alsof het niezen van geen tel is voor je betoog, terwijl iedereen duidelijk kan zien dat het dat wel is, je niest namelijk meer dan dat je spreekt.
Het hoeft dan ook niemand te verwonderen dat in het bhoeddisme bv, het zwijgen zo’n belangrijke activiteit is.