IX. en ik verstrik mij dusdanig in zelfbereide personificaties
regressie: in de doodsangst die ik onderga herken ik mij
zoals mijn naam ook in het schrikwit van uw ogen lettert:
uitputtende mijzelf sta ik zo in mijn vrees te dingen
naar een einde dat blijft dreigen maar nooit komt. kom,
ik roer mij met de gestorven hond Neo tot kalmte om,
die dwangmatig als vanouds de scheve schutting afloopt,
waarbij de stofwolk groter, het gras van droogte scherper
en onze woede zich intenser verenigt tot een toverbol.
daar, te midden bereikte rust, zit dan weer uitdagend
de poes Tempel een tuin verder, een rosse van enige
afkomst. Er zwaait wat met livingduister, kippengaas
en plasverbod. Gespiegeld in de herkenning staat ook
het jongetje Wij, Johanna en een kniezende Maped
die ons in bewaring wegschrijft, als in een eindeloze
regressie: in de doodsangst die ik onderga herken ik mij
zoals mijn naam ook in het schrikwit van uw ogen lettert:
uitputtende mijzelf sta ik zo in mijn vrees te dingen
naar een einde dat blijft dreigen maar niet komt. kom,
[…]