Hoe fijn van veld tot veld te waren
En van al des zomers trots te proeven,
Tot ik de Prins van Liefde mocht ontwaren,
Die in zonnestraal voorbij kwam zoeven.
Hij wees mij lelies voor mijn haar
En rozenbloei als voorhoofdskrans.
Hij toonde mij zijn mooie tuinen daar
Waar zijn plezier kreeg gouden kans.
Mijn vleugels waren Meidauwnat
En Phoebus voedde ’t vuur aan in mijn zang,
Hij ving mij in zijn zijden net
En sloot mij op in ’t Goudgevang.
Hij zit graag neer bij mij voor ’t geluid
Dan lacht hij, dolt en speelt met mij;
Hij rekt en strekt mijn vleugels uit
en spot, want ik ben niet meer vrij.
(vert. dv)
SONG
HOW sweet I roam’d from field to field
And tasted all the summer’s pride,
Till I the Prince of Love beheld
Who in the sunny beams did glide.
He shew’d me lilies for my hair,
And blushing roses for my brow;
He led me thro’ his gardens fair
Where all his golden pleasures grow.
With sweet May-dews my wings were wet,
And Phœbus fired my vocal rage;
He caught me in his silken net,
And shut me in his golden cage.
He loves to sit and hear me sing,
Then, laughing, sports and plays with me;
Then stretches out my golden wing
And mocks my loss of liberty.
Poetical_sketches_by_William_Blake
- lees meer van William Blake op deze site
- uit de ‘Poetische Schetsen’
- alle Blake-vertalingen en -bewerkingen in één Word-document: BLAKE.docx