Par ce dizain clerement je m’accuse
De ne sçauoir tes vertus honnorer,
Fors du vouloir, qui est bien maigre excuse :
Mais qui pourroit par escript decorer
Ce, qui de soy se peult faire adorer ?
Je ne dy pas, si j’avois ton pouvoir,
Qu’a m’acquicter ne feisse mon debvoir,
À tout le moins du bien, que tu m’advoues.
Preste moy donc ton eloquent sçavoir
Pour te louer ainsi, que tu me loues.
Dit dizain maakt mij duidelijk schuldig
onbekwaam te zijn jouw deugd te eren
en ’t willen als excuus, is te weinig:
maar wie kan jou schrijvend vereren
die zich vanzelf zo laat adoreren?
‘k Zeg niet, moest ik kunnen wat jij kan,
dat ‘k aan mijn plicht verzaken zou nog dan,
’t minste goed toch,voor hoe jij mij vereert.
leen mij jouw kennis, welbespraakte man
zodat ik jou zo goed als jij mij eert.
(vert. dv)