LAIS maakt van elk hok een kathedraal,
zij vult de zolder op tot aan de nok.
Het kust haar beeld als reine zonnestraal,
zij lacht haar lach bij ‘t vallen van haar rok:
het is haar lust, zij ’t avondmaal (het schrok
verblijd door dit festijn, haar zindering).
Zij zien slechts eigen ogenglinstering.
Haar naam die dag heeft het teniet gedaan,
zij was de engel van zijn hunkering.
Het huilt in haar als wolf bij volle maan.
Categorieën