debris van stralen in de mal van laster,
zee-uiting van verstikt wit
in de blauwe spiegel van het zwart, gij,
ekster,
grote rimpelgrot van de aardmond, kwab
kwab rond de aars van de vorkende god,
bij zee de slokop klotst op de kade, die
met de sherrytong van Pessoa, die
met de klaplong van Velimir en die
met de wuivende plastic palmen
van de boekjespraters, de murmelende bloedhonden.
en bij de tesserae op Venus: het lééft, het
is het jeukende eelt op de ogen O tot en met A
het haalt het doek open tot het wit
bloedt, de zaal ingutst, het kijken wegspoelt,
dus grijp vlug de winkelhaak, zet de hond op,
haal de kat uit de garage, we moeten sofort
naar de bondgenotenlaan.
het vet dreef boven, we dienden maar op te scheppen…
het is de dinoflagellates
het zweeft de muil in
van jullie oliewolf,
wiefiel lowie, wiefiel
für diene deine diene
wiegeziel?