De uitvlucht Uitvlucht
geeft het op, stort zich
met loze vleugels in
een landschap van nep,
plastic en viscose.
Het schommelt tussen
ik en nog een blik.
Het graait naar tabac
en een glas. Als er een
uit is, in het Uit van dit
buiten vind het dit dat
wel. Het denkt zich toe,
af, gaat het wachten in
zonder aanspraak nog
op tikken, glijden of een naam.
Er is afzondering zonder meer.
Raak het kale hoofd,
raak het, o zon,
schroei het zo dat ik
nooit meer begon.