jeunes conjugaisons egalisées à la façon flamande
gkha, gèhoeijk, gehakt;
faargh, veraargh, vraa;
schtrot, schtrutt, schat;
katinka, gekalkte, kettingzaag;
moreoverlijk, moerlijk, lijk;
slaim, slakom, slikin;
boar, boeari, puttekes;
pen, penisch, penetraiteur;
belleute, belhange, gebelgd;
slipuit, handaf, ruktong ;
praaivda, privier, bruktoe;
ongluk, ongloek, gonggat;
sundag, zoenbalg, trekslam;
wiemele, wiemelle, wiewie;