ik ontwaak en er is niets
ik ga slapen en er is niets
het niets is mij een vaststaand ding
dagelijkse knuppel op mijn achterhoofd
bij nacht de duizend dode vlindervleugels
vallen op mijn ramen toe
stof is alles, niets dat stuift
ik hoor het krijsen van de kraaien buiten
alsof er nog een binnen is
ik kruip dronken door het grauw
grint en grijs beton heeft mij nog lief
ik droom soms nog van zachte dijen
de weg van hier kwijnt weg daar tussenin
het zwarte slurpt van mij
het duister slokt, ik drink het puur nu
de beelden van jouw handen, het strelen dat ik slik,
gebaren die als warmte ik in mij te dalen zeg
en te slaan daar met zware stokken in mijn maag
genadeloos dit maakt mij vrij
nauwgezet mij los van mij,
weekt mij weg, verwekt
het niets in mij.