I
nooit kan ik dit land verlaten
nergens kan ik heen
waar ik dit kan achterlaten
zwart geplunder in den vreemde
de vijand spekt ook onze beemde
gele vrijheid voor de nijd
de wet beteugelt, lust wordt onze spijt
rood is van het vat de bodem
begeestering is onze nood aan bloed
nooit kan ik dit land verlaten
nergens kan ik heen
overal al belgen om mij heen
ik belg jou
jij belgt mij
zij belgt hem
hij belgt haar
wij belgen (zoals wij zijn gebelgd)
zij belgen (zomaar)
II
nooit zal jij dit land verlaten
nergens wil jij heen
waar jij dit wil achterlaten
zwart en diep is de zang van het oneindige
waarmee jij de bedroefden poogt te troosten
geel en rijk vlammen in de velden korenaren
voor de beproefden roep jij hulp bijeen
rood en warm jouw lachen overstroomt
de barricaden nijd, de grenzen van het spijt
nooit zal jij dit land verlaten
nergens wil jij heen
nooit zal jij mij achterlaten
ik belg jou fel mijn lieveling
en jij belgt mij
zij belgt haar
en hij belgt hem
wij belgen (zoals wij zijn gebelgd)
zij belgen (zomaar)