In vreze van larven
die traag het ebbenhout
tot weerloos stof vermalen,
wanhopig om regen
die de hete twijfel
voor de vraag van antwoord dient,
rillend om warmte
die het geroofde ei
gaaf de grauwste bek uitstoot,
kokhalzend het leven
aanbeden als de dood
voor aalgladde
dageraadswoorden.