Hij sluit zolang de avond uit haar naderen
en uit haar spelen, even, dat zij lopen kon,
is elke vorm van val geschrapt. Scherven
zetten hem beweend weer regelrecht
beschreven in de zetel waar alsnog
geen woord voor is. Zij let nog niet op
noten: hij maakt haar de wereld uit en is
tot haar vermaak hertekend in de lach
die hij als vanouds herkent. Zij leest
hem wel, maar spelt slaapniet als hij
de kamer toch al donker noemt. Nacht.
Het licht gaat uit. Hij is. Zij fluistert nog
in dieper donkergroen een rozenblad
voor hem en stiller nog voor haar de bloem.
uit ‘Spelen dat het Donker Wordt’ (1995-1999/ rev. 2018-2019)