In tegenspraak jezelf de vloek ontzeggen,
verblind door hoe de zon zo ijzig laag
in je oog steekt en murw van de wind
die weer de andere hand dient aangeboden.
Een hoofdvol kiespijn schud je
meewarig de woorden toe,
voor het kwaadste spreken uitgedost :
het leed, zonder twijfel,
is de stilte aangewezen,
en waanzin het klapwiekend uitslaan
van luttele veren. Heroïsch
wordt er zelden des winters
een leven de dood aangedaan.
uit ‘Spelen dat het Donker Wordt’ (1995-1999/ rev. 2018-2019)