haar warme schade lonkt de weelde van mijn waanzin
ik sleur en hef mijn woorden trap na trede hogerop
na elke plof ze lijken dof maar geuren feller toch naar zon
haar adem ook in golven is een nachtelijke vloed
het ogenblik dat aan haar lippen staat is nat en fonkelt en vervloeit
mijn reiken, mijn klimmen nadert niet maar is verwijdering
ik gooi mijn lagen af en groei in de vernietiging
daar waar ik niets meer zie van mij
komt als een fronsen van spasmen vervaarlijk
de kale rots vrij van ontaarding
en gulzig wij slokken zwart met schichten git
tot diep in de voltooide siddering