Hoe helder kan gehurkt bij nacht nog
de lichtknak in de loop geblazen worden ?
Hoe blauw nog bij het vervagende,
de schaduw van een ver verschoten pijl ?
Wie spreekt nog dit graf uit
en welk masker afdoende
voor het nakende geslechte ?
Soms, gruwend,
hul ik mij diep
in de plooien van haar kleed,
mijd zelfs van lucht
de verplaatsing,
heb slechts haar lijf lief
in herinnering
van lage, zwarte wolken.
uit ‘Spelen dat het Donker Wordt’ (1995-1999/ rev. 2018-2019)