goudgeel lokt het haar heur langs de gave huid. “appelwalm”
zo meukt groenig de dooie meuje in d’r meuk en ”peer” zo
schurkt de myope de verf van de deurknop. “heb vertier”
tiert de plezierverordeningsmachine en het lachen vertist
in het sissen van de kritieke levensbeëindiger. ” ‘het zijn
zij en hen en ook die daar”, maar het is wel de pakslurf
van de inseminator die scheurvel achterlaat in de suiker
van onderbuiken. het kindschreeuwtje pruilt in de pilgrote
camera, bolt de tergwangetjes, schampert de ‘a’ aan, morst
over de randen der inschikkelijke consonanten een ‘oe’ en wat
‘ie’. spoel door. kijk toch hoe schoon zij mondloos rotten kan
blauwe adertjes doorschieten het shampoovelletje, purper
de neustip verschrompelt, het zwart van de kassen kraakt
hard op de witte ruis van uw stilzwijgende approbatie. stuift.