Ferdinand had zijne strijdbijl in de hand genomen
Geen wind beroerde ’t loof, geen vogel deed zich horen
t’ Was tijd om door naar Haar beschutte veld te bomen:
Ongenadig lieflijk streelt zijn stem Haar kanten oren.
Hem troosten immers niet tegen willekeur van onverstand
Haar schone roeping en Haar doel. Vereedlen en beschaven
Staat als een een rijk geschenk in ieders hart geplant,
Maar Nand bezielde ons der dichtren profetische gave:
“Ik hoorde gans Euroop de faam Haars handels staven
Ik zag de Vlaamse vlijt waar nijverheid uit sproot
Haar wondren en Haar weelde ontwikklen in Haar schoot.
Mijn kind!… O! toen Gij hem hebt weggereten
Van uit mijn bloedend vaderhart, niet waar,
Mijn God, toen hebt Gij zelve niet van U geweten.”
[sonnet grotendeels samengesteld met fragmenten uit
het Nederlandsch Leesboek van G.D. Minnaert, Gent 1892]