I
Een hand grijpt naar het vallen van regen
in regen, begrijpt dat het een hand is
die het vallen voelen wil van regen.
In het haar krabt iets dat wat anders is,
een zich dat zowel hand als geen hand is
en het hoofd dat eerder mond is of tand,
schudt nee, vraagt zich af waar het nu beland
is, of onderhand we nu kunnen gaan?
Een been houdt zich stijf alsof het verstand
is, twijfelt aan houding, grond en bestaan.
‘eerste van een reeks van voorlopig 4 gerelateerde dizaines