BREUGELS
hoor je door het kromtakken van denk ik
vergilius de trage nijd zoals enkel bomen kunnen
boomdulden onder de bomen in het bos?
voel je hoe de treurnis haar bekraterde gestalte
aankrabt? kan je de g*dsnaam al kontploffen?
vraag je wel tijdig om een smeltbakje
nu je hart gesmolten is?
de dichter, beste dichter, is de ekster op de galg
van zijn talloze vooroordelen in een landschap
naar eigen uitwaai over het kader getrokken.
het zou alsnog kunnen. de bedding kreunt
bevaarbaarheid in de verte,
het licht komt nog uit de kromming.
ga weg, muze, je scharrelt schor in mijn hoofd
de woorden slaan mij om & om
ik voel je vlindervleugels hees
in mijn droeve roepzinnen kraken.
straks moet ik ons weer
uit nachtjurken pulken en met het kromzwaard
tussen de tanden en de ooglap op
in het al maandenlang lege donker
naar lijven graaien, nietsontziend.