LA
Met de lijn van een roos gevorkt in uw schoot, een
punt waardoor in het lege vlak de leegte aanvangt
en weldra er liefde wolkt en haat, waarmee gij
ruimte splijt en rekt de tijd zodat een hand ons
de hand aanreikt, waarmee wij onze vingers
ertoe kunnen bewegen ons de ogen
en de lippen te sluiten, ons tot kalmte te
manen, ons de klederen van angst en nijd
te laten ontvallen en naakt in de zon
het ware te verwerpen:
zodat de traan ons ontrollen kan
waarin onze beeltenis verschijnt.
IS
De klank vervalt er
te snel. Het zerpe zeept
het zure in en in het zilte
zeikt verziekt van leed
het lieve godenkind:
“Jullie waren hier eerder al. Ik
zag jullie naamloos staan.
De hazewinden die het licht
najagen in het licht waarin
de winden waaien die enkel
de wanhopigen zien, zij
bliezen het in de sofers
die het zuchtend leeg
en naast hun letters spelden:
jullie doen ons dit in duizendvouden aan,
er komt geen eind aan dat vergaan.”