(pour a.c., l’ isle en elle)
in de druipende gewaden
rond een lijf vol angst beoogt de mond
het zwijgen, trekt het doek
inwaarts
naar een kom.
de trechter voor het drijfnat
bespoedigt de verstikking, lokt
de wanhoopstong likkebaardend
uit de kokhalzende keel:
draden raakt vergeefs de tip, weefsel
van de woeste warrel
om jou heen
onvervaard, gehuld in lila kraag,
gebrandmerkt met een bisschopssteen
betast mijn hand
de stille stand van streling
bevrijdt de tijd met een terloops
gebaar.