SCHILFERS
1.
durven jouw ijzeren david bij de stroeve
oever ook te roesten leggen
tijdig in de diepste kraaknette
binten niet met zo’n hels
lichte uitloop van de stulpende
wondenkraters wit op de hoektong
spaarzaam bij verderf het gebruik
van het pruisisch blauw de rekking
matigen van bleekhuid het mauve
mompelmufje rustig te legen de
ruimte laten voor het volks verrotte
2.
afbreuk doen aan de afgescheurde klederen
in willekeur ter hoop gesluikstort
de brillantine koppig aanhouden
voor een neergesabelde sonatine
waarmee de strengen kleur vet
worden in het modern gezet niet te licht
pro-actief het cliché iets laten hebben van
afslaan het hoofdloze dobberen laat
op de slaak en de handen daarvan niet
dit reiken droef met verdonkerde
aandacht horen te belasten (streepjestaal
hanteren eerder dan het schrille
lemmettengekletter) het begrenzen bewaken
3.
stilletjes per bil decouperen
de getelde lippen afwegen
het angstvallig teder verborgene
secundo: samenknijperig
het donkerrode zwijgen bijbrengen
uitmonden in het bootjesrood
wij bij duizend ondergaande
zonnekoningskinderen
4.
op het vernis ook de penning
opstrijken het rekken met
schuimbekken vullen het als
beneusringde krantenkoppensneller
de koffer induiken kwelhelder
de dank in het pruilen betuiten
ons reddeloos te roodkuiten en
te vleespriemen staan en te
naaktslakwandelzoolzoeken en
kwetsbaar te klankweigeren en
5.
zo wij mogen te molen gaan
zo wij ons te barsten leggen
zo de klompgouden stilte opbiechten
en verstuivend de aloude nijd
het laagdakige schansverwensen
speekseldradig bezilverschilferen
met onze eindige handen onze zielige
tover het in het nooit uitmondende
verschillende schillen het diep
in ons binnenin ingewikkelde wij