Verheugt, allen die hier lezende zijt: 26 juni is de verjaardag van mijn vader. Ter zijner nagedachtenis blijft die dag gespaard van een Gedicht van de Dag! In de plaats daarvan vandaag een licht herwerkte herneming van de zeer luchtige tekst 'Herakleitos en de Vrije Lyriek'...
Zwart-wit op papier, wit-zwart op het schoolbord, 1-0 als het digitaal gaat, het maakt niet uit: elke differentiëring is een polarisering met een teken als resultante.
Dat teken, dat verschil is een verschil dat het verschil maakt (Gregory Bateson). Op die manier is elke betekenis ( en elk bewustzijn daarvan) een bijwerking van een gebeuren, een exces.
De woorden klinken & de echo van de muur belaadt ze met betekenis, er ontstaan concepten in de spiraalbeweging van de woorden, de zinnen, wervelingen, de vortex(t)en van tekens die de ogen als zuignappen momentaan aantrekken, loslaten & weer aantrekken in het stromen van het bewustzijn, jouw bewustzijn (jij schrijft verder), het bewustzijn van de lezer (zij leest verder).
Zowel het schrijf- als het leesproces wordt aldus gedreven door eenzelfde oscillatie, een feedbackcirkel tussen de neurologische subactiviteit en het (de)coderingsproces. De wereld verdwijnt in het programma & floept weer op als een gecodeerde wereld die om de volgende code, de volgende serie tekens vraagt. De cycli rollen in de cycli, de lussen verstrengelen in lussen, uiteindelijk lost de constructie van het ‘ik’ op in het lopende programma. Schrijf ik, of word ik geschreven? Lees ik, of word ik beschreven?
Het zijn spiraalbewegingen, slingeringen, omdat er geen uitweg is, tenzij in de mystiek, maar die is dubieus (ik twijfel). Elke vorm van lyriek is een verlangen naar de virtuele uitweg van de mystiek. Het lyrische ik produceert de poort, het slot en gooit de sleutel weg.
Onverschilligheid
De conceptie (ik wijk af) is het uitgestelde resultaat van een copulatie, een verstrengeling. Tussen het orgasme, de ejaculatie, en de conceptie is er een spanne tijds die werkt als filter. Tijd is hierbij niets anders dan plaats tussen energetische equivalenties, samenhorigheden. Tijd en plaats zijn eenvormig kwantificeerbaar in de Geldruimte.
Het is een donkere sterfgang, opwaarts. De sterkste komt erdoor, de meest weerspannige of de meest betalende. We kennen de meedogenloze wreedheid in de natuur, het leven, de werking van het kapitaal, eenzelfde wreedheid is te onderscheiden in het schrijfproces, bij het ontstaan van woorden of concepten. We hebben hier te maken met een Neo-Kathedraalse Recursie (NKR). De NKR is in de cybernetica van de Kathedraal het centrale begrip bij uitstek. Zoek en zie aldaar. Of overal.
Wij ervaren het als wreedheid, in feite is het gewoon onverschilligheid. De gekapitaliseerde Spinozistische Natuur heeft ons niet nodig, wij zijn geheel overbodig en enkel voor onszelf een bedreiging. Wij munten uit in (zelf)destructie.
Het inhumane, het apeiron van Anaximander zoals dat door Derrida gereactiveerd wordt, de blinde cosmos zoals je die bij H.P. Lovecraft over je bibberende gebeente krijgt, doorkruist als een verschroeiende laserstraal het schrijfproces, de meest intieme cerebrale activiteit.
Je schrijft altijd op de grens van je onwetendheid, zegt Gilles Deleuze ergens. Het Modernisme, in het verlengde van de Verlichting, trapt dan in de val en bejubelt de Vooruitgang, het naderende Einddoel, de te bereiken Perfectie. Het Accelerationisme herhaalt op een wanhopige wijze deze mythe van het maakbare Humane Rijk. We kunnen tot God of tot het Kapitaal of tot het Niets bidden, maar het Rijk der Vrouw, dat komt er niet.
Want, helaas voor sommigen: er is geen vooruitgang, enkel voortgang. De betekenis is een voortschrijdende barst door het oneindige veld van het binnen, zoals het leven buiten zich onhoudbaar een weg baant door de blinde materie.
Ondergaan
Wat ik al schrijvende beleef, is een soort darwinisme binnen het kolken van mijn conceptuele activiteit. Als iemand opmerkt dat er over mijn vlotjes neergepootte volzinnen niet erg nagedacht kan zijn, dan moet ik ‘s hartelijk lachen. Als dat zo zou zijn, dan kon ik tenminste derderangscolumnistje worden bij één of andere uitverkochte krant. Dan hoefde ik niet mijn have en goed te verliezen, omdat ik nu eenmaal verslaafd ben aan deze neurologisch stimulerende activiteit.
Ik onderga de onstuitbare machine van mijn schrijverij. Mijn muze is een monster, mijn leven een afwijking, een weinig levensvatbaar reiken naar een nieuw evolutionair stadium. Zoals Chlebnikov al opmerkte: alle dode dichters leven in ons, spreken door ons, genadeloos, omdat ook zij niet anders kunnen. We are all fucked so we fuck it all.
Want het vallen van een woord in een zin, in een vers, is binnen het schrijfproces gelijkaardig aan de conceptie, alle (tijds)verhoudingen in acht genomen. Je neukt de taal tot ze klaarkomt in een woord, een zin, een vers. Met enig geluk resulteert dat in een zwangerschap.
De woordkeuze is het onsplijtbare moment van het oordeel dat valt, geveld wordt, na de wrijving tussen de gedachten, de verhitte debatten (Derrida – Force de Loi). De droge tok van de hamer – het oordeel – die een einde maakt aan het proces. Maar dat einde geeft het proces juist haar zin, de uitspraak. Het verdict verspreekt al het gedachte, verraadt het, het is de misdadiger die op de zwijgende beschuldigde wordt gekleefd & hem benoemt.
De dood is een misdaad, een loslopende misdadiger (Alan Sondheim).
De wervelingen monden uit in taal: dode tekens die we kunnen zien, samenbrengen, lezen. Het zijn de bundels strohalmen waar we ons aan vastklampen: er is toch iets, zie je het Zijn niet?
Vervloekt
‘Il savait que la verité est noble et que l’image qui la révèle c’ est la tragédie”(René Char in zijn voorwoord tot Yves Battistini’s “Trois Présocratiques”, Gallimard 1968, p10 ).