Gisteren naar aanleiding van de uiterst beknopte explicatie van enkele Neo-Kathedraalse spreuken bij de dagelijkse wandeling toch effen stil blijven staan bij het woord ‘inventie’.
Het woord ‘inventie’ ligt meestal zo goed als nieuw ergens in de buurt van de Stinkende Gedachtengracht bij de Offerweide. Ja, ik weet het: de foto van Geugle is nog van voor dat Natuurpunt hier haar Kamsalamanderpuntjes kwam zetten. Ik heb hier een geforward fotoke van Geugle maps uit 2018, ziet:
De inventie herontdekt
‘Inventie’ komt van het Latijnse ‘invenire’ wat zoveel betekende als ‘aankomen, uitkomen bij’. Of ‘uitvinden’, dus.
De blinkende idee onder het stof in dat woord is dat alle menselijke ‘uitvindingen’ eigenlijk geen dingen zijn die wij maken, verzinnen, bedenken, in elkaar steken en als uit het niets tevoorschijn toveren, maar dat al dat wereldschokkends gewoon oud spul is dat wij ergens vinden, waar we op uitkomen. Met die vondst, die trouvaille, kunnen we dan weer verder. Allez vooruit!
In de door ons verduisterde Middeleeuwen paste dat goed in het kraam van theologen en andere ideologen volgens dewelke alles al (‘always already’, hihi) in de bijbel geschreven staat en dat ge de waarheid, het ‘nieuwe’, de oplossing alleen maar daar middels de nodige exegese moest ‘vinden’. De Middeleeuwer voelde zich een ‘dwerg op de schouders van reuzen’, zo zegt Paul Verduyckt in zijn boek (zie hieronder) Bernard de Chartres na.
Zeg nu zelf: zoudt gij graag ‘Middeleeuwer’ genoemd worden?
In de vroege Renaissance mochten bij het Boek van God ook de Klassieke Letteren en Filosofie bij en nog effen later werd (gevaarlijk dicht bij de brandstapels) enige Arabische import ook wel oogluikend toegestaan om de waarachtigheid van uw vinding van de nodige autoriteit te voorzien.
De Hermetische geschriften die vele ‘rariteiten’ in het Neoplatonisme en in de nog stevig naar de alchemie geurende wetenschap in spe konden rechtvaardigen, waren eigenlijk veel jonger dan werd voorgewend, net omdat ze die stempel van ‘heel heel erg oud’ heel erg nodig hadden. De woorden, zij deugen niet, zo weet mijn zus ook, tenzij misschien ze de tand des tijds doorstaan hadden.
Bij ontdekkingen (EN discoveries, FR decouvertes) was er ook al niks nieuws onder de zon, je kwam er gewoon (weer) op uit. Het hele geniale uitvindersgedoe, de heroïsche ontdekkingsreizigers en de glorieus scheppende mens, dat was eigenlijk meer een opgeblazen Romantieke inkleuring van een voorheen vrij bescheiden ‘humanisme’ .
Geef er een lap op
Zo ook verging het de dichter, het schrijven, de auteur en haar vindingrijkheid.
De eerste West-Europese dichters, de troubadours, hebben niks ‘uitgevonden’. Of net wel maar dan in de oorspronkelijke betekenis, die ook overeenkomt met hun benaming. Het Franse ’troubadour’ komt van het Occitaans ’trobador’ een afgeleide vorm van het werkwoord ’trobar’: ‘vinden’ dus.
In het middeleeuws Latijn heeft immers het werkwoord ’tropare’ het klassiek Latijnse ‘invenire’ vervangen. ‘Tropare’ is eigenlijk een Latinisering van het Griekse ’trepein’, u hoort er ook ons woordje ’troop’ in, een zinswending. Want ’trepein’ betekent ‘wenden, draaien’. Een Latijnse ’tropus’ kon zowel voor een retorische ‘stijlwending’ gebruikt worden als voor een muzikale ‘wende’, een frase, een melodie in de liturgische gezangen.
‘Geef er een draai aan’ betekende dus letterlijk: kies een bestaande ’tropus’ en pas die toe op uw ‘materiaal’, wat ge te zeggen hebt. Immers, zo verklaart ons tot glashelder klaterend bergbeekske de troosteloze gang der dingen Paul Verhuyck:
“De poëzie van de troubadours is in hoge mate een formele poëzie. De auteurs waren als kaartspelers: elke speler beschikte over dezelfde kaarten, maar de ene kon er meer mee doen dan de ander.”
Paul Verhuyck, De echte troubadours, The House of Books 2008, ISBN 978-90-443-2065-7, p. 13
Draaien keren kom nie were
De vondst is dus eigenlijk een oude draai. “Maar mijn schitterende verzen dan?”, zo hoor ik hier een Coninckskindje kwetteren. Mag ik dan niet meer effen puur geniaal mijzelf zijn, los van rijm en vorm en spel?
Wel euh, ik ga toch maar weer effen schuilen achter de ‘autoriteit’ van de etymologie:
VERS (DICHTREGEL).
[…]
Ontleend, in latere betekenissen ook via Frans vers ‘lyrisch lied’ [ca. 1164; Rey], eerder al ‘ritmische basiseenheid’ [ca. 1138; Rey], aan middeleeuws en christelijk Latijn versus ‘draai, vers (in de liturgie), regel, lied, korte passage’, een voortzetting van Latijn versus ‘rij, regel, vers, draai, vore’, afgeleid van vertere ‘keren’,
[…]
Merkwaardig toch è, dat we zo langs twee verschillende invalswegen bij dezelfde beweging uitkomen! En wat voor een beweging dan nog! Welke beweging is er denkbaar als meer fundamenteel aan alle ‘cultuur’ sinds Mesopotamië dan de draai in de vruchtbare vore? Hoe diep verankerd is die beweging niet tot in de diepste intimiteit (de kinders gniffelen, de venten snuiven)?
En ‘formeel’ of niet ‘formeel’, geheel los van elke discussie over de noodzaak of het belastende van de traditie in de dichtkunst, bij elke harde return die ge op uw keyboard mept, herhaalt ge de meest ‘grondige’ beweging van de Lyriek, die van het afsluiten van een ‘wende’, die van het aansnijden van een nieuwe ‘keer’.
Of dat, dus, enig dichtertje te lande hier ietwat heeft uitgevonden? Het is maar hoe ge het leest, è!