de kruinen wiegen in de wind
& er is wilde liefde in de regen
die de bange bladeren vertelt
van hoe het weldra stormen gaat
hoe gij mij in uw modder plat gaat duwen
hoe blijgezind gij op uw daken dansen zult
hoe diep gij in uw tieren niets dan gij & gij
& in uw rot geen greintje vreugde vinden kunt
hoe groot gij zijt & g*d gelijk in uw gemaakte tijd
hoe klein de worm was die u eeuwig binnendrong
hoe diep ik u deed sidderen daar, hoe hol gij zijt
& vol van u, een vorm van haat die enkel op zichzelf
te woeden staat, te trillen & alleen als ik & ik
als enkelvoud van lief & leed zo stil te lijden staat