Afdrukbaar PDF-bestand: de_roos_van_umm-el-tiel.pdf
( voor CB en mijn zus Herlinda)
Muhammed vertelt mij het verhaal van Salim, Farrid en de Roos van Umm-El-Tiel.
Tot in Al-Hasakah spreekt men van de Roos van Umm-El-Tiel, dochter van Sîn.
Tot in Quneitra en Daraa luistert elke man met open mond naar verhalen over haar schoonheid.
Er wordt gezegd dat zij weldra zou trouwen met de man die haar het juiste antwoord gaf op haar vraag.
– Wat is die vraag?
– Zij vraagt aan ieder die met haar trouwen wil hetzelfde: ‘Van waar kom je en wat heb jij voor mij meegebracht?’
In Aleppo leven de broers Salim en Farrid, afstammelingen der apkallu. Wellicht zal eén van hen de leider worden in het land. Het zijn vrienden, zegt men, maar ze gunnen elkaar het daglicht niet. Dappere krijgers waren het ook. De strijd had hen verenigd in het heldendom, maar nu het vrede is, zoeken zij de strijd op tussen henzelf.
Op een avond vatten Salim en Farrid het plan op om de Roos van Umm-El-Tiel te veroveren. Zij leven in de wijsheid der Apkallu, dus nee: geen van beiden neemt juwelen mee, of geurwaren of luxueuze gewaden. Farrid kiest als gift de tabletten waarop de Parshu der goden geschreven staan. Als Farrid Salim vraagt wat hij meeneemt, antwoordt deze mysterieus “wat ik heb”. Farrid is er niet gerust in. Wat het zou kunnen zijn dat Salim als geschenk mee heeft? Hij besluit dat hij absoluut als eerste in Umm-El-Tiel moet arriveren.
Umm-El-Tiel ligt op zes dagen reizen per kameel van Aleppo, maar Farrid schenkt die nacht nog al zijn bezittingen aan de magiër An-Uanna om een magisch tapijt te kopen dat hem op drie uur bij de Roos zal brengen.
’s Morgens ziet Salim nog net zijn broer verdwijnen aan de horizon. Ook hij vat de tocht aan, te voet. Een tocht van 3, 4 weken!
En Farrid arriveert inderdaad na drie uur al in het paleis van Sîn. En even later staat hij voor de Roos van Umm-El-Tiel, die nog honderd malen mooier is dan alles wat men van haar zegt. En de Roos vraagt:
– Van waar kom je en wat heb jij voor mij meegebracht?
– Van Aleppo en dit zijn de tabletten van Mie, met de heilige Parshu.
– Ach ongelukkige! Mijn man komt van Aleppo, ja, dat heeft het orakel mij gezegd, en hij is sterk en knap als gij, maar wat heb ik nu aan dat gekras in klei?
En met het vuur van de verontwaardiging kolkend in haar blauwe ogen, gooit ze de Parshu tabletten in scherven stuk en laat de arme Farrid uit het paleis zetten. Alles is hij kwijt, zijn rijkdom, de spreuken en de hoop te kunnen trouwen met de mooiste maagd van Assyria. Er rest hem niets dan wachten op zijn broer.
En Farrid wacht, en wacht, en wacht. Dagen, weken. Ondertussen werkt hij in de stad als beeldhouwer, want hun vader was beeldhouwer en de vader van hun vader was beeldhouwer. Na drie weken wordt Farrid echt heel ongerust over het lot van zijn broer. Hij werkt zolang dag en nacht tot hij genoeg heeft om een kameel te kopen en rijdt dezelfde dag nog de stad uit om zijn broer te zoeken.
Farrid komt net op tijd bij Salim die van dorst en honger dreigde om te komen. Zij zijn zo opgelucht dat ze elkaar gevonden hebben dat ze afspreken nooit meer onderling de strijd aan te gaan. En Farrid zegt:
– Salim, Salim, waarom ben je toch te voet gekomen? Er is hier niets dan woestijn!
– Farrid, ik was dwaas en dacht alleen te kunnen overleven hier, en zo mijn liefde te bewijzen voor de Roos.
– Ach Salim, als er iemand haar waardig is ben jij het, mijn broeder, jij moet trouwen met de Roos van Umm-El-Tiel!
– We zullen zien wat zij zegt, zegt Salim.
Aldus geschiedt. Salim vraagt een onderhoud in het paleis en Farrid gaat mee, om zijn broer indien nodig te beschermen tegen de toorn van de Roos. Salims ogen lichten op in het aanschijn van heur schoonheid die haars gelijke nergens kent. En ook hem vraagt zij:
– Van waar kom je en wat heb jij voor mij meegebracht?
– Van Aleppo kom ik, Schone en ik heb meegebracht wat ik heb.
– Ach zo. En wat mag dat wel zijn dan, gij sterke man? Ze zei het wat lacherig, want Salim was nog zwak van de reis.
– Wat ik heb meegebracht is wat ik heb gezien, dochter van Sîn. Ik heb de mensen van Aleppo gezien die mij toejuichten en geluk wensten toen ik vertrok. Ik heb mijn stad gezien vanuit de verte toen ik verder en verder van haar wegging. Ik heb dagenlang doorzworven de woestijn tussen onze landen, en nachtenlang onder het verre fonkelen der sterren de weg gezocht naar u. Ik heb de dood gezien die mij de onderwereld in wou lokken, maar mijn broer die gij geweigerd hebt, heeft mij gered. Ik heb de pracht van uw paleis gezien, en uw rijkdom is meer dan wat een legioen kan dragen. En ik heb uw schoonheid gezien, dochter van Sîn, zonder twijfel het mooiste wat bestaat op deze aarde.
– Hmm, aarzelde de Roos, met het tipje van haar tong verleidelijk strelende de glanzende tanden.
Salim zag haar aarzeling en zette door. Uit zijn broekzak haalde hij een klein steentje, rond van vorm en met de kleur van vruchtbare aarde. En hij zei:
– En ik wil u, ter verzegeling van de wil der goden, dit steentje schenken, dat mijn vader aan mijn moeder gaf, en voor hem zijn vader aan zijn moeder en zo verder tot de tijd der apkallu.
En dit gebaar bezegelde het huwelijk van Salim van Aleppo met de Roos van Umm-El-Tiel.
Ik vraag Muhammed waarom hij mij dit verhaal vertelt.
– Je kunt er uit leren, zegt hij. Dat schoonheid belangrijker is dan rijkdom en dat je familie het schoonste is wat er bestaat.En dat je niets ziet als je sneller wil zijn dan een kameel, en nog van die dingen…
– Ja goed, maar wat heb ik daaraan als ik seffens moet sterven?
– Tja, antwoordt hij, dat dacht ik ook toen ik het verhaal voor het eerst hoorde.
Hoog boven zijn grijnzende hoofd, in de volle schittering van de genadeloze zon, heft Muhammed zijn kromzwaard.