In de uitgeklaarde nacht van mijn bestaan
Strijk ik de zorgen weg als plooien,
Sporen van een slapend lichaam
In het zijdezachte wit van lakens.
Ik deel mijzelf uit als een spel,
Elkeen die ik ken, krijgt de kaarten
Voor de waarheid van hun eigen hel:
Winst, verlies, het boeit niet fel.
Ik hou mijn hemel hoog voor ogen,
Wit op wit, & nergens is er dat of dit:
Zo’n licht heeft niemand ooit belogen.
In de stilte die mijn taal vervolgt,
Is er nog sprake van woorden: het
Boek is weg, ik zie, verzwijg de spoken.