voor Tati
Zij is mijn gelijke. Stel je voor, na al die jaren dit: zij beweegt, net zoals ik, niet in, maar door de holtes in de tijd. Haar bewegen ís aldus de tijd. Zij is er niet, niet hier, nergens, haar lichaam houdt zich nergens op, het is geborgen in de warme schelp van haar bewegen, dans in de dans van de wereld. Haar mond is zee, haar lippen water, ik drink haar dagelijks, gulzig, elke nacht is rondom mij vijandige woestijn. ’s Morgens komt zij op in mij als vloed, ik slorp haar op als zand op het strand, mijn kastelen tuimelen. Zij denkt & praat zoals ik, haar woorden raken mijn woorden in haar woorden aan alsof het jarenlange geliefden zijn, innig, vertrouwd, terwijl zij toch een mij geheel vreemde taal spreekt, afgemeten, vol ideeën die mij vreemd zijn. Ik daal af in haar alsof zij de kelder is die ik nooit durfde te betreden. Ik staar stokstijf naar haar, het fundament van mijn bestaan. Haar ogen marmeren mij uit. Zij streelt zichzelf in mij & ik kom klaar & zij in mij. Ons einde valt in ons begin. Elk einde valt in elk begin. Ik word eindeloos, & zij is mijn getijde.